Aan dit nummer werkten o.m. mede:
herman van den bergh. Geb. 1897. Zijn dichtbundels De boog (1917) en De spiegel (1925) werden in 1954 herdrukt onder de titel Verzamelde gedichten. Na een periode van zwijgen als dichter publiceerde hij Het litteken van Odysseus (1956), Kansen op een wrak (1957) en Verstandhouding met de vijand (1958). Essays: Nieuwe tucht (1928) en Schip achter het boegbeeld; Over het werk van J. Slauerhoff (1898-1936) (1958).
p.m. boer-den hoed. Geb. 1899. Studeerde aanvankelijk Nederlands, daarna Scandinavische talen. Promoveerde in 1928 op het proefschrift Hemingsrímur. Sinds 1929 lector in Zweedse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.
willem brandt (ps. van Wm. S.B. Klooster). Geb. 1905. Directeur van de N.V. Deli Drukkerij en Boekhandel, en hoofdredacteur van De Bussumsche Courant. Debuteerde in 1937 met Oostwaarts. In 1955 verscheen een bloemlezing uit zijn poëzie, Reizend achter het heimwee. Daarna de bundels Paswoord (1955), Tussen steen en bamboe (1956), Spoorzoekend naar een woord (1957), Hart van jade (1959, herdichtingen van Chinese lyrische poëzie).
karel jonckheere. Geb. 1906. Publiceerde de reisboeken Cargo (1940), Tierra caliente (1941), De zevende haven (1942), Kongo zonder buks of boy (1957) en Kongo met het blote oog (1959). Voorts o.a. Verzamelde gedichten (1956).
pierre kemp. Geb. 1886. Debuteerde in 1914 met Het wondere lied. In 1953 verscheen Een bloemlezing uit zijn kleine liederen. Daarna: Forensen voor Cythère en andere gedichten (1955), Engelse verfdoos (1956), Maastricht en ik (1956), Vijf families en één poederblauw (1958).
l.g. kortenhorst. Geb. 1886. Voorzitter der Tweede Kamer. Promoveerde in 1913 te Amsterdam op het proefschrift: Bevoegdheid van den rechter om ongestraft te laten.
alfred kossmann. Geb. 1922. Sinds 1952 kunstredacteur van Het Vrije Volk te Rotterdam. Publiceerde aan poëzie: De dansschool (1943), Het vuurwerk (1946), De bosheks (1951), Tegenspoed is niet te koop (1953, opera buffa), Apologie der varkens (1954), De veldtocht (1959), en aan proza: De nederlaag (1950), De moord op Arend Zwigt (1951), De linkerhand (1955), De hondenplaag (1956), De bekering (1957).
g.j. de vries. Geb. 1905. Sinds 1955 hoogleraar Griekse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Voornaamste werken: Bijdrage tot de psychologie van Tertullianus (1929, diss.), Spel bij Plato (1949), Inleiding tot het denken van Plato (1952), Antisthenes redivivus; Popper's attack on Plato (1952).
hendrik de vries. Geb. 1896. Gaf na zijn debuut De nacht (1920) een aantal dichtbundels uit die deels werden herdrukt in Nergal (1937). Daarna publiceerde hij Atlantische balladen (1937), Toovertuin (1946), Gitaarfantasieën (1955), Groninger symphonie; Het Munsters-Keulse beleg in 1672 (1958). Vertaalde poëzie bundelde hij in Spaansche volksliederen (1931), Coplas (1935), Romantische rhapsodie (1939), Distels en aloë's van de Iberische volkspoëzie (1951).