De Gids. Jaargang 122
(1959)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Emmy van Lokhorst
| |
[pagina 218]
| |
zijn vader vermoord. In de sigarenzaak die zijn vader had gedreven, komt Osewoudt later wonen. Daar verschijnt hem, als de oorlog is uitgebroken, een Nederlands officier, Dorbeck, die een tweelingbroeder van hem kon zijn, zo sterk is de gelijkenis tussen hen. Maar tevens is Dorbeck het ideaalbeeld, hij bezit alles wat Osewoudt ontbreekt. Dorbeck is mannelijk, hij heeft zwart haar, sterke baardgroei en een stem als een klok, maar vooral bezit hij prestige. Hij draagt Osewoudt op, films te ontwikkelen: hij betrekt hem bij het illegale werk, dat Osewoudt snel, koelbloedig en efficiënt ten uitvoer brengt. De Dorbeck in hem komt volledig tot ontplooiing. Zijn attributen zijn de Leica die hij zich heeft aangeschaft, en het pistool, dat Dorbeck hem heeft gegeven. Het fascinerende van het verhaal is de overtuigende verschijning van Dorbeck. Telkens houdt men hem voor werkelijk. Hij laat zijn officiersuniform achter, die Osewoudt in zijn tuin begraaft, en die jaren later wordt opgegraven, maar dan tot stof uiteenvalt. De films die Osewoudt van Dorbeck heeft gemaakt, worden bij het ontwikkelen zwart. Als Osewoudt later het wezenlijk bestaan van Dorbeck wil aantonen, is er geen bewijs voor te vinden. In de tomeloze vaart, waarmee hij de ene opdracht van Dorbeck na de andere uitvoert, beleeft Osewoudt verschillende avonturen met vrouwen. Alleen met het joodse meisje Marianne heeft hij een innige verhouding en juist in zijn liefde voor haar komt zijn minderwaardigheidsgevoel ondraaglijk tot uiting. Het staat voor hem vast, dat Marianne Dorbeck boven hem zou verkiezen. Zij vergist zich door van hem, Osewoudt, te houden; in werkelijkheid houdt zij natuurlijk van Dorbeck. Hermans belicht telkens nieuwe facetten van Osewoudts waan, nu eens als in een vergezicht, dan in een close-up. Het hele boek heeft filmische eigenschappen, het beeld verandert aanhoudend zonder aan spanning in te boeten. Met grote exactheid rangschikt de schrijver data, feiten, figuren, rekwisieten en decors. Alles klopt, het een vloeit uit het andere voort, ingenieus bedacht en bijna overal overtuigend. (Er zijn zwakke plekken, zoals de scène in Breda, waar Osewoudt in gevangenschap getuige is van de terugkomst van de koningin, terwijl hij achter prikkeldraad hoera roept.) Hoewel Osewoudt als een verzetsheld te boek zou kunnen staan, wordt hij door de geallieerden gevangen genomen in april 1945 in het toen al bevrijde deel van ons land. In een zogenaamd kranteknipsel uit Het Vrije Vaderland van 18 oktober 1946 wordt het geval Osewoudt | |
[pagina 219]
| |
uitvoerig besproken. ‘Scherpe waarnemers ontging het niet dat iedereen in zijn omgeving vroeg of laat in Duitse handen viel, terwijl Osewoudt zelf altijd op miraculeuze wijze wist te ontsnappen.’ Na eerst door de Duitsers gevangen te zijn genomen, sluiten nu de geallieerden hem op. De protagonisten worden opeens antagonisten, en tevergeefs doet hij een poging om zich op Dorbeck te beroepen. Alles wordt nagespeurd; zijn verloren Leica, waarop hij samen met Dorbeck voor de spiegel een foto had gemaakt, vindt men terug. De film zit er nog in, maar de bedoelde opname is zwart geworden. Hermans beschikt over een soms macabere humor. Een hooggeplaatste Duitse militair spreekt aldus: ‘De hele behandeling van het jodenvraagstuk is niets anders dan een middel van sommige hogere SS figuren te parasiteren op de rest van Europa! Niet alleen de joden te beroven, maar ons net zo goed! Denk alleen maar eens aan al het transportpotentieel dat ons het heen en weer zeulen met volstrekt ongevaarlijke en bovendien nutteloze mensen heeft gekost: ouden van dagen, zieken, kinderen, vrouwen en intellectuelen. Duizenden wagonladingen vol, terwijl de troep gebrek had aan materiaal! De grootste klap die de joden Duitsland hebben toegebracht, is de plaatsruimte die zij hebben ingenomen in onze goederenwagens en veewagens.’ Als het niet om de zo merkwaardige uitbeelding van een waantoestand ging, zou dit boek, wat de feitelijke gebeurtenissen betreft, een spannende detectivestory genoemd kunnen worden. Met veerkracht en vaart worden ons de schokkendste dingen verteld, er worden moorden bij de vleet begaan, en in een detectivestory plegen wij onbewogen over gewelddaden te lezen. Wat ons boeit is het schaakspel: zal wit winnen of zwart? Maar nu het gaat over vijf jaren die ons persoonlijk tot op het merg hebben geraakt, lezen wij dit relaas van een hallucinatie met gemengde gevoelens. Want Hermans gebruikt de oorlog en de bezetting als een (voor zijn doel bijzonder gelukkige) aanleiding om een ziektegeval te beschrijven. Osewoudt heeft Dorbeck gecreëerd, om de rol van een verzetsstrijder te spelen, hij is echter geen verzetsstrijder. Hij had ook een voetballer of een gangster kunnen voorstellen. Maar dan zou het moeilijk voor de auteur worden, om Osewoudts daden van geweld als aanvaardbaar, en zeker als loffelijk te bestempelen. Menig lezer zal zich door de sfeer van de bezetting op een dwaalspoor laten brengen, want bij de echte verzetsstrijders waren ook elementen, | |
[pagina 220]
| |
die hun geldingsdrang tot uiting brachten door het liquideren van landverraders, of alleen maar door het optreden als chef van een groep illegalen. Maar wie nauwkeurig leest, ontdekt hoe zorgvuldig Hermans de verbazingwekkende geschiedenis van Osewoudt (sigarenwinkelier die de h.b.s. heeft afgelopen, maar geen zin had om te studeren) als ziektebeeld van een psychopaat heeft opgebouwd. Erfelijk belast door zijn moeder (die zijn vader vermoordde) en opgevoed door een strenge oom, die onkundig blijft van het feit dat zijn enige dochter Ria, negentien jaar oud, de twaalfjarige jongen, eerst uit medelijden, later uit andere motieven, bij haar in bed laat slapen; als hij achttien jaar is trouwt zij met hem. Hij is klaar voor een catastrofe. Osewoudt offert niets op door zijn verzetsdaden, integendeel, hij begroet de oorlog als de verlossing uit een onhoudbaar vervelend bestaan. Zijn Leica en zijn pistool verschaffen hem een opwindend leven en ook zijn judo-lessen komen hem te stade. Hij heeft grote vaardigheid gekregen in het liquideren van tegenstanders. Ria, zijn vrouw, heult met een n.s.b.-er, zij heeft hem aangegeven bij de Gestapo. Osewoudt is in de vermomming van een pleegzuster op weg naar het zuiden; hij laat de auto in Voorschoten stoppen voor de sigarenwinkel, hij gaat binnen en neemt wraak voor alles wat deze vrouw hem heeft aangedaan. Hij steekt haar, naast de strijkplank, dood met zijn dolkmes. Bij een zo drastische beschrijving verwaarloost Hermans de kenmerkende details van het totaalbeeld niet. Buiten staan jongens geleund tegen fietsen met houten banden, meisjes slenteren naderbij op klapperende houten zolen. Dergelijke raffinementen zijn hoog te schatten. De lenige techniek van Hermans geeft het verhaal een ongeremde vaart; zijn plastisch vermogen, zijn verscheidenheid van figuren heffen De donkere kamer van Damocles boven de politionele roman uit. Hermans bewijst welke buitengewone schrijverscapaciteit hij bezit, hoe hij als een architect een groot gebouw kan optrekken rondom een psychopaat. Maar het gegeven mist eigenschappen, die voor grote literatuur onmisbaar zijn. Er is in dit werk eerder verwantschap met Gustav Meyrink dan met prins Mysjkin, de idioot. |
|