De Gids. Jaargang 122(1959)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] Willem Brandt De achterkant van de maan De maanraket van mijn hoofd is zijn woedende reis begonnen en heeft mij nieuw land beloofd, uraniumveld, onontgonnen. Het hart is geëxplodeerd toen het hoofd naar de maan ging rijzen, maar de kilte die elk deed ijzen, noch het vuur heeft mijn huid gedeerd. De ziel als een last afgeworpen laat de aarde verschrompeld en oud; de kronkels der hersens slorpen gulzig brandstof van cijfers en goud. De bergkammen van de maan grijnzen mij levenloos tegen; ik voel mij zelf niets meer wegen, ik ben ledig en enkel waan. Doch dit is ontdekt gebied van de loerende telescopen. Ik moet verder gaan, zwevend-lopen naar het land van wij kennen nog niet. Aan de achterkant van de maan heb ik eindelijk mijn Niets gevonden. Maar wanhopig bericht uitgezonden: zendt mijn holte een hart en een naam. [pagina 202] [p. 202] Proefpersoon Dit gezicht achter tien lagen glas is gorgonisch vervormd door compressie uit de pomp van een jachtig bestaan, zo nu en dan door het luchtledig van alles wat ik vergeten en verzuimd heb in tweeduizend jaar. Geoefend stijg ik straks op, vijfkantige pijl voor de ruimte. Misschien, als je enig geluk hebt, zul je me later weer vinden, eens, diep in het bittere water: het gezicht van een kind. Nucleair Een zandhoop van woorden, zinloze volzinnen aarde, stapeling klettrende schelpen, hoge woorden die ledigheid laten: de leefholte van ons bestaan. Het onsplijtbare woord het kernenergieke ligt verloren of dieper; tot de leegte geheel is geledigd: een radar-oog dwars door ons aardhart naar achter de lichtjaren Licht. Vorige Volgende