De Gids. Jaargang 122(1959)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 149] [p. 149] Herman van den Bergh Van alles is iets over Van alles is iets over. Van mijn angst. Van jouw woede. Van al 't wilde gestamel. Van de roos is iets over. Over is nog wat licht gevangen in een hoed. In de ogen van de schurk is iets over (maar weinig heel weinig) van glans. Weinig is over van 't stof dat je witte sandalen bevuilde. Weinig is over van de kleren, 't gebroken huisraad. Weinig weinig weinig. Toch is van alles wat over. Van de verwoeste brug, van twee bladeren, van 't pakje sigaretten is iets over. Want van alles blijft iets, want iets blijft er van je weeklacht, in de weeklacht van je kind. En van de steile stilte ook is iets over, iets in de brokkelmuren in de stomme klimop die groeit. Van alles is iets over: in de kopjes van porselein (met de draak en de gele bloem) is iets overgebleven van rimpels op je voorhoofd. [pagina 150] [p. 150] Maar als van alles wat over is, waarom zou er dan niet iets van mij nog zijn? in de trein die naar overal vertrekt, in de boot in de annonces van de kranten iets van mij in Londen Rome? iets van mij ergens anders? in de schoorsteen? in de waterput? Iets is over, en dobbert op de monding van de rivier en de vissen weten het, iets. Maar niet uit boeken. Van alles blijft iets over. Niet veel. Van de druif een druppel sap, absurd, half rins en half water. Van de kikvors een poot, van 't oude horloge één uit duizend afspraken, van de mens een mondvol as en een kinderlijk geheim. Van ieder is iets over: van jou, van mij, van Abaylard. Een ademtocht op de mouw: van alles is iets over koelte tot in de oren, veldklokje, vleugelstof, huls van patroon of van aspirine. Van alles is iets over. En van alles blijft iets maar van alles (let op) blijft iets over: en onder de golven der zee, en [pagina 151] [p. 151] onder wolken en winden, en onder bruggen en tunnels, en onder het sarcasme, en onder het braken, en onder het toneel en de dood, en onder de bibliotheken de asiels en de zegevierende kerken, onder jezelf onder je voeten en onder de scharnieren van gezin en van klasse, steeds blijft van alles iets over. Soms, een rat. Een schoenknoop, soms. Geheugenloze dag Vandaag geen soldaten op het toneel, geen denken aan mensen, dood vandaag net als zij vijftig jaar geleden waren. Jong en levend in levende lucht jong en lopend in de zonneschijn in blauw pak bukkend om iets te raken. - Vandaag is de geest geen deel van het weer. Zuiver is de lucht van wat het zij. Ze heeft van niets dan van nietsheid weet en zonder bedoeling vloeit ze over ons: alsof geen van ons hier ooit al was geweest en ook nu niet was, in dit zinloos tafreel, deze onzichtbare bezigheid, deze zin. Vorige Volgende