| |
| |
| |
J.L. Heldring
Aan het eind van het jaar
Als het jaar 1957 het jaar van de spoetnik genoemd wordt, dan mag, met evenveel of even weinig recht, het jaar 1958 wel het jaar van de Nautilus heten. Had Rusland met zijn spoetniks bewezen dat het beschikte over een wapen waarmee het Amerika direct in eigen hart kon treffen, Amerika legde het jaar daarop Ruslands tot dusver bijna onbereikbare arctische zeekust - 3500 mijl lang - bloot. De tocht van de Nautilus onder het ijs van de Noordpool toonde aan, dat Amerika's atoomduikboten voortaan ongemerkt het Russische territoir van zeer nabij kunnen naderen. Wanneer zij binnenkort in staat zullen zijn om, zonder boven water te komen, het geleide projectiel Polaris af te vuren, dan zal Amerika over een wapen beschikken dat, omdat het van onzichtbare, beweeglijke en daarom vrijwel onkwetsbare bases wordt afgeschoten, gevaarlijker is dan het intercontinentale projectiel. Amerika's kwetsbaarheid, onthuld door de spoetnik, wordt geëvenaard door die van Rusland. Maar juist beider kwetsbaarheid maakt het onwaarschijnlijk dat één van beide deze wapens ooit zal gebruiken in de openingsfase van een militair conflict.
Het is dus niet waarschijnlijk, dat de tegenstelling tussen beide kampen zich zal ontladen in een plotselinge wereldomvattende uitbarsting. Veel groter is daardoor weer de mogelijkheid geworden van kleine, plaatselijke oorlogen, maar omdat deze altijd het risico in zich dragen van uit te dijen tot grote oorlogen, zullen ook deze, als het maar enigszins mogelijk is, vermeden worden. Zelfs China, dat zoveel meer risico's durft te nemen dan de Sowjetunie (het heeft dan ook veel minder te verliezen), deinsde terug toen het erop ging lijken dat Amerika van een aanval op de Quemoy-eilanden een casus belli zou gaan maken.
Maar ergens moet die tegenstelling haar kampplaatsen vinden. Zo niet in de stratosfeer of in de bergen van een of ander niemandsland, dan in de harten, de magen en de beurzen van miljoenen en nog eens miljoenen. Kortom, de tegenstelling wordt uitgevochten op politiek, economisch, psychologisch gebied. Hier gaat de strijd voort, een strijd die de door de school van Clausewitz en Lenin gegane Russen net zo goed als oorlog beschouwen als het militaire conflict dat wij oorlog plegen te noemen. Alleen is het voor hen de niet-militaire fase ervan. Het succes van de Nautilus heeft daar slechts zeer zijdelings invloed op.
Die niet-militaire oorlog nu gaat voor het Westen niet goed. Ook dit jaar niet. Dit jaar verloor het Westen de stelling Irak. Hier vond op 14
| |
| |
juli een omwenteling plaats, heel wat bloediger dan de Quatorze juillet. Vrijwel heel de koninklijke familie werd uitgemoord. Ook de gehate Noeri-es-Said, sinds lange jaren de feitelijke dictator van het land en trouw vriend van het Westen, trof dit lot. Een nationalistische regering riep de republiek uit en verklaarde zich solidair met Nassers Verenigde Arabische Republiek, in februari van dit jaar ontstaan door de fusie van Egypte en Syrië. (Later kwam Jemen er ook nog bij.)
Met één slag werd, door de Iraakse omwenteling, aan het verdedigingsstelsel dat het Westen in het Midden-Oosten, aan Ruslands zuidflank, had opgebouwd een hoeksteen ontrukt. Het pact van Bagdad moest het voortaan zonder Bagdad doen. De indruk die dit alles, mede door de bloedige bijverschijnselen, op het Westen maakte was groot. Het was volmaakt bij verrassing genomen. Dit laatste nu was verontrustend. Immers iedereen die het Midden-Oosten ook maar oppervlakkig kende, wist dat het regime van Noeri gehaat was, dat zijn pro-Westerse politiek impopulair was, dat de massa's evengoed door het Arabische nationalisme besmet waren als die in de andere Arabische landen. Niet zozeer de omwenteling zelf als wel het feit dat het Westen zich erdoor had laten verrassen, was verrassend. In ieder geval was het een bedenkelijk blijk van onkunde.
Zouden Engeland en Amerika, indien zij de situatie in Irak naar haar juiste waarde gepeild hadden, deze zwakke stee tot hoeksteen van hun Middenoostelijk verdedigingsstelsel hebben gemaakt? Ja, was dat verdedigingsstelsel al eigenlijk niet ondergraven en dus militair waardeloos geworden nadat Egypte en Syrië, beide in zijn rug gelegen, in het Russische vaarwater waren gekomen? Deze vragen zijn moeilijk te beantwoorden. Er zijn meer zwakke steeën in het Midden-Oosten. Door dezen militaire hulp te weigeren, zou het Westen misschien hun afbrokkeling juist bespoedigen. Dat geldt bijv. voor Perzië en Pakistan, andere zwakke steeën van het Bagdadpact. Met evenveel recht kon dit vóór de veertiende juli van Irak gezegd worden.
Maar dit is nakaarten. Irak is voor het Westen verloren. Dat wil nog niet zeggen, dat het voor Rusland gewonnen is. Het is zelfs nog niet voor Nasser gewonnen. De revolutionaire premier, generaal Kassem, heeft zich tot dusver met succes weten te verzetten tegen die heethoofden die onmiddellijke aansluiting bij de Verenigde Arabische Republiek eisten. Zijn mede-samenzweerder, kolonel Aref, heeft hij achter slot en grendel gezet. Ongetwijfeld geniet Kassem hierbij steun van hen die, een Iraakse gewoonte getrouw, neerzien op de Egyptenaren (als Afrikaners en dus geen echte Arabieren) en zeker niet het straatarme Egypte medezeggen- | |
| |
schap willen geven over Iraks olierijkdom. Moeilijkheden tussen Kassem en Nasser zijn niet uitgesloten. Bij voorbeeld over Syrië, thans een provincie van Nassers V.A.R., maar van nature meer een eenheid met Irak vormende. Nasser heeft moeite Syrië in het gareel te houden.
Maar deze centrifugale krachten in de Arabische wereld mogen niet overschat worden. De mythe van het Arabische nationalisme, waarvan Nasser nu eenmaal het symbool is, houdt de massa's in alle Arabische landen gevangen - of ze nu in Kairo, Koeweit of Bagdad zijn. De kracht van die mythe heeft het Westen stelselmatig onderschat. Laat het dit niet weer doen ten aanzien van Irak. Bovendien bedenke het dat Kassem, wilde hij sterk staan tegenover de nasserianen in eigen huis, steun moest zoeken bij de communisten, die niets moeten weten van Iraks aansluiting bij de V.A.R. Moskou moge nog zo goede vriendjes zijn met Nasser, het ziet liever geen machtig Arabisch blok aan zijn zuidflank. Divide et impera.
Dat Kassem nu steun zoekt bij Iraks communisten, betekent niet dat de omwenteling van 14 juli door Moskou geënsceneerd was. Dit te menen zou eveneens onderschatting van het Arabische nationalisme zijn. Die vergissing heeft president Eisenhower begaan. Hij was er, verrast als hij was door de berichten uit Bagdad, de eerste dagen volkomen van overtuigd dat de staatsgreep een zet van Moskou was. Dit verklaart zijn plotselinge besluit om, in antwoord op de gebeurtenissen in Bagdad, Amerikaanse troepen te landen in Libanon (dat door Syrië en vijfhonderd kilometer barre woestijn van Bagdad gescheiden is).
Zeker werd Amerika's interventie in Libanon door velen in de Westelijke wereld met opluchting begroet. Eindelijk deed Amerika iets! Eindelijk liet het niet alles over zijn kant gaan! Vooral Turkije en Perzië, landen die het dichtst bij de frontlinie liggen, reageerden aldus. En begrijpelijkerwijs. De Libanese regering, in een burgeroorlog met door Nasser gesteunde rebellen gewikkeld, had reeds lang laten weten dat zij Amerika's interventie zou verwelkomen. Wanneer Amerika die zou weigeren, zouden landen als Turkije en Perzië dan in gelijke omstandigheden nog wel op Amerika's hulp kunnen rekenen?
Het was dus om die reden, teneinde zijn benarde vrienden in het Midden-Oosten een hart onder de riem te steken, dat Amerika besloot in Libanon te interveniëren. Tegen deze beweegreden valt weinig in te brengen, mits... Amerika er dan ook zorg voor zou hebben gedragen, dat de pro-Westerse regering van president Sjamoen in het zadel zou zijn gebleven en de anti-Westerse rebellen verslagen zouden zijn. De Amerikaanse
| |
| |
troepen hielden zich echter angstvallig buiten de burgeroorlog, die lustig bleef doorwoeden, totdat een president het bewind overnam die minder pro-Westers was dan Sjamoen en als premier een oud-rebel koos - en zelfs nog een tijd daarna. Het is zeer de vraag, of Turkije en Perzië de Amerikaanse interventie zouden hebben toegejuicht als ze geweten hadden dat dit het - in hun ogen averechtse - resultaat zou zijn. Ook het argument dat Amerika Rusland nu eindelijk eens getoond heeft dat het, als het nodig is, ergens snel en effectief kan ingrijpen, is twijfelachtig, want de Amerikaanse troepen hebben in Libanon geen enkele tegenstand ontmoet.
Wat Amerika in Libanon deed, deed Engeland in Jordanië, waar koning Hoessein eveneens de schrik te pakken had gekregen en om hulp riep. Daar was inderdaad reden voor, want Hoessein kon elk ogenblik het lot van zijn Iraakse neef Feisal verwachten. In zijn volmaakt kunstmatig koninkrijk leeft hij te midden van een bevolking waarvan de meerderheid geen andere loyaliteit kent dan jegens het Arabische nationalisme en zijn symbool, Nasser. Met alle plausibiliteit kan dus gezegd worden, dat de Britse parachutisten Hoessein het leven en het koningschap gered hebben. Maar ook zij zijn, evenals de Amerikanen uit Libanon, uit dit wespennest weggetrokken, zodra de situatie gestabiliseerd leek. Dat Hoessein desondanks nog koning is, is minder te danken aan hen dan aan Nasser, die er niet veel voor voelt om de lasten te dragen van het volkomen van subsidies afhankelijke Jordanië en bovendien reden heeft te vrezen dat, indien Jordanië zijn onafhankelijkheid zou dreigen te verliezen, Israël West-Jordanië tot aan de Jordaan zou bezetten. Maar ook deze overwegingen kunnen elk ogenblik weggevaagd worden door het blinde nationalisme. Zodat de situatie in het Midden-Oosten even onheilszwanger is na als vóór de Brits-Amerikaanse interventie.
Het nationalisme van de afhankelijke en zojuist ontvoogde volken van Azië en Afrika is zeker geen uitvinding van het communisme, maar het laat zich wel heel dikwijls, meestal onbewust, door Moskou gebruiken. Dit nationalisme ondermijnt de wereldorde waarop de macht en de welvaart van het Westen - vooral van West-Europa - zolang hebben berust en grotendeels nog berusten. En als zodanig is het voor Moskou een prachtig breekijzer, een breekijzer dat het niet eens zelf behoeft te hanteren of dirigeren. Het nationalisme doet zijn eigen werk wel.
Het doet zijn eigen werk ook in Algerije, waar het al vier jaar oorlog voert tegen Frankrijk, dat het Algerijnse volk de onafhankelijkheid ontzegt die het - zij het kwaadschiks - de buurvolken Marokko en Tunesië
| |
| |
gunde. De uitzichtloosheid van deze aan beide zijden met grote wreedheid gevoerde strijd leidde dit jaar tot een crisis, die op 13 mei uitbrak toen Franse militairen en burgers in Algerije de moederlandse regering de gehoorzaamheid opzegden. Het doel van deze putschisten was de val van het ‘partijenregime’, de terugkeer van generaal de Gaulle en een Algérie française. In de eerste twee doeleinden slaagden de mannen van de dertiende mei. De democratische partijen, die niet meer konden rekenen op de loyaliteit van het machtsapparaat en evenmin op een barricadegeest onder het Franse volk, zagen geen andere mogelijkheid dan de weg te banen voor een ordelijke en wettige machtsovername door de generaal, die zij - een minderheid daargelaten - als het minste van twee kwaden beschouwden. Op 1 juni vond zijn investituur als premier plaats.
De Gaulle bleek niet zo zeer de creatuur van de fascisten van Algiers als wel gevreesd was en als dezen zelf gehoopt hadden, en evenmin de starre mysticus die men in de oorlogsjaren had leren kennen. Hij bleef steunen op de rechtse vijanden van de democratie tot aan het referendum van 28 september, maar toen op die dag 80 procent van de bevolking - inclusief één miljoen Fransen die bij de vorige verkiezingen communistisch hadden gestemd - zich uitsprak voor de Vijfde Republiek (maar in feite voor de Gaulle), voelde hij zich sterk genoeg om zijn kingmakers te laten vallen. Toen bleek ook langzamerhand, dat hij een heel andere oplossing voor Algerije in de zin had dan zij zich hadden voorgesteld. Een veel realistischer oplossing, maar, helaas, blijkbaar niet realistisch genoeg, want de uitnodiging die de Gaulle op 23 oktober tot de Algerijnse nationalisten richtte, werd door hen verworpen.
Weer was het een kwestie van te weinig en te laat. Wat de Gaulle hun aanbood zouden zij enkele jaren tevoren waarschijnlijk nog hebben aanvaard, maar zou het Franse volk daarentegen - althans het Franse parlement - van niemand anders dan de Gaulle (wiens tijd toen nog niet gekomen was) hebben geslikt. Nu waren de rollen omgedraaid. Zelfs de Gaulle bleek niet bij machte het juiste tijdstip te achterhalen. Het parlement dat eind november gekozen is bevat, omdat de nationalisten de verkiezingen bleven boycotten, niet die vertegenwoordigers van het Algerijnse nationalisme die, volgens de Gaulle's berekening, de onderhandelingen met de Franse regering hadden moeten voeren. Het was zijn eerste tegenslag.
Zijn tweede tegenslag kwam, toen het Franse volk bij de verkiezingen plus gaulliste que de Gaulle bleek en, de subtiele tactiek van de generaal kennelijk niet naar waarde schattend, hem een meerderheid bezorgde die,
| |
| |
conservatief en nationalistisch als zij is, hem de uitvoering van zijn plannen moeilijk, zo niet onmogelijk, zal maken. Langs een achterdeur hadden de mannen van de 13e mei toch weer de macht veroverd. De vereenzelviging met hen, die de Gaulle zich, om tactische redenen, in het begin van zijn ambtsperiode had laten welgevallen, is hem noodlottig geworden. Het Franse volk erkende blijkbaar niet dat onderscheid, dat onmisbaar was voor het succes van de Gaulle's politiek.
Was de Gaulle zelf al niet iemand die niet van nature Frankrijks belangen in Afrika, in Europa, in de wereld voorop stelde, zijn rijpheid en realiteitszin maakten hem tot een verrassend soepel politicus. Als het van hem afgehangen had, zou Frankrijks samenwerking met de Algerijnen, met de Europese en met de Atlantische partners nog betrekkelijk goed zijn verlopen. Helaas, de verkiezingsuitslagen van 23 en 30 november hebben aangetoond dat het niet van hem afhangt. De herleving van het Franse nationalisme is, van het standpunt der Westelijke eenheid uit, een verschijnsel van desintegratie dat even verontrustend in zijn soort is als de afval van Irak.
De situatie zou niet zo zorgwekkend zijn, als het Russisch-Chinese blok dezelfde verschijnselen van afbrokkeling en desintegratie vertoonde als waaronder het Westen, zowel intern als in zijn steunpunten elders ter wereld, lijdt. Het blok der communistische landen vertoont een eenheid van beleid en doctrine. Toch is deze eenheid inderdaad meer vertoon dan echt. Het jaar 1956 had ernstige barsten vertoond in de schijnbare monoliet, barsten die in Polen en Hongarije het duidelijkst zichtbaar werden. De jaren daarop gaven weliswaar een reactie te zien, maar zelfs onder de alleenheerschappij die Chroesjtsjow dit jaar bereikte, werd de klok niet tot Stalins tijd teruggezet. De vrijheid die Pasternak, ondanks de banvloek die over hem uitgesproken werd, bleef genieten is hiervan het meest spectaculaire, maar lang niet enige, bewijs.
De reden is dat Chroesjtsjow, behalve hoeder van de communistische eenheid waarop Ruslands machtspositie berust, ook exponent is van de moderne krachten die iedere maatschappij opbrengt wanneer zij een zekere graad van ontwikkeling heeft bereikt. Chroesjtsjow heeft ingezien dat de Russische economie op een volkomen stagnatie zou uitlopen, wanneer er niet meer vrijheid gegeven zou worden aan plaatselijke organen en aan het persoonlijk initiatief. Hij heeft, tegen de conservatieve krachten in, de decentralisatie van de economie weten door te zetten, de enige weg waarlangs de idee waarvan hij bezeten is: Amerika inhalen! verwezenlijkt kan worden.
| |
| |
Wanneer nu in eigen land de lagere organen - en zelfs de individu - meer armslag wordt gegeven, dan is die op den duur ook niet te ontzeggen aan de satellieten. Hij is op den duur evenmin te ontzeggen aan hen die geen rol in het economisch proces spelen, de schrijvers, de kunstenaars enz. Maar aan de andere kant is Chroesjtsjow hoeder van de communistische eenheid waarop Ruslands machtspositie berust. Wanneer de centrifugale krachten al te zeer uit de hand lopen, dan wordt hij daarvoor in de eerste plaats verantwoordelijk gesteld. Vandaar de dikwijls tegenstrijdige politiek die tegenover de satellieten en ook tegenover de communistische ketter Tito gevoerd wordt. Vandaar ook de wisselvalligheid in de culturele richtsnoeren die door het Kremlin gegeven worden en die door lang niet alle satellieten onvoorwaardelijk gevolgd worden. Het culturele klimaat in Polen en zelfs in Hongarije verschilt hemelsbreed van dat in Rusland zelf of in Bulgarije.
De werkelijkheid is nl. dat sinds de destalinisatie, die puur en alleen een economisch motief had (Chroesjtsjow wilde, door toepassing van de schoktherapie, het persoonlijk initiatief uit de verlammende ban van de dode tiran bevrijden), Moskou niet meer het enige centrum van de communistische beweging is. Op onfeilbaarheid kan het sindsdien geen aanspraak meer maken. Zijn ideologische uitspraken hebben niet het onbestreden gezag van die van Stalin. Moskou's hegemonie heeft een bijna uitsluitend militair-economisch karakter gekregen. Ideologisch steekt Peking het onmiskenbaar naar de kroon. De organisatie van China in z.g. communes, die volgens de Chinezen het land op de drempel van het communisme brengt, is een directe uitdaging aan Moskou, dat van eigen huidig systeem nooit zo iets bouds heeft beweerd.
Dat Moskou ook politiek egards heeft voor Peking, kwam duidelijk tot uiting toen Chroesjtsjow van de zomer, na een bliksembezoek aan Mao Tse-toeng, plotseling zijn houding ten opzichte van een topconferentie, die tot dusver onvermijdelijk had geschenen, veranderde. China voelt niets voor topconferenties waar het zelf niet bij is, en heeft dit Chroesjtsjow kennelijk duidelijk te verstaan gegeven. Daarnaast waarschuwt het Chroesjtsjow tegen de gevolgen van overhaaste decentralisatie. Zelf aan het begin staande van zijn industrialisatie, moet het nog door de fase van het stalinisme heen en beschouwt het dus iedere liberale interpretatie van het communisme als levensgevaarlijk. Vandaar China's houding tegenover het ‘revisionistische’ Joegoslavië, die veel onverzoenlijker is dan die van Chroesjtsjow.
Het is nog veel te vroeg om te spreken van desintegratie van het com- | |
| |
munistische blok. Voorlopig weet het in Azië en Afrika zoveel politieke successen te bereiken, dat deze de aandacht van interne spanningen - ook economische - afleiden. Onder Chroesjtsjow is er een vleug van optimisme over Rusland gevaren, die weinig te maken heeft met marxistische dogmatiek, maar meer doet denken aan het Amerika van een driekwart eeuw geleden. Zo'n optimisme is verdraagzamer ten aanzien van afwijkingen dan het puritanisme waarmee Stalin het volk tot topprestaties dwong. Daarom dragen de successen van het communisme tevens de kiemen in zich van zijn verslapping, hoewel zijn totalitaire karakter de innerlijke tegenstellingen nog lange tijd schijnbaar zal weten te verzoenen.
Het Westen doet weinig om zijn immens latent prestige op cultureel gebied ten dienste te stellen van een bespoediging van dit liberaliseringsproces, terwijl het ook op politiek gebied weinig doet om de innerlijke tegenstellingen binnen het Sowjetblok uit te buiten. Zolang alle communisme in de ogen van het gemiddelde Amerikaanse Congreslid een zonde is waarmee geen fatsoenlijk mens zich mag besmetten, is er weinig kans dat het Westen evenveel profijt trekt uit de centrifugale krachten bij de tegenpartij als deze dit doet ten aanzien van de centrifugale krachten die de vrije wereld ondermijnen. Terwijl Rusland zich losser maakt van het dogma, bijt Amerika zich er nog aan vast.
Weliswaar hebben de verkiezingen van 4 november een grote schoonmaak gehouden onder de puriteinen in het Congres en is er een grote liberale meerderheid voor in de plaats gekomen, maar het zou een misvatting zijn te menen dat de ontevredenheid waaraan de republikeinse oude garde haar vernietigende nederlaag te danken heeft, iets met de buitenlandse politiek van de regering-Eisenhower te maken had en dus gevolgen op dit gebied zal hebben. Waarschijnlijk zal de buitenlandse politiek zowat het enige punt zijn waarin de democratische meerderheid bereid zal zijn de republikeinse minderheidsregering te steunen.
Toch moet uit een zodanige eenheid op het gebied van het buitenlands beleid niet opgemaakt worden dat van een president als Eisenhower, een man der dagen zat en leider van een verslagen partij, de leiding en inspiratie zullen uitgaan die het Westen zo nodig heeft. De beleidloosheid van de leidende natie, voor het eerst duidelijk aan den dag getreden tijdens de Suezcrisis, maar dit jaar opnieuw bevestigd in Midden- en Verre Oosten (waar flinkheid gebrek aan politiek moest maskeren), is een van de bedenkelijkste symptomen van ontbinding waaraan het Westen zo rijk is. |
|