De Gids. Jaargang 121(1958)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 284] [p. 284] Hendrik de Vries Romance Zij, de kleine, nimf-dartel, trots om zich ziend, Prille schone der bergwei, geurig en fris, Rennende in woud, steppe en wildernis, Nam de nachtzwarte panter slinks tot vriend. Daar kwam een jager, zijn schot gewis. ‘Jager, mijn panter was mens, was rover; Die werd gestraft met vloek en tover. Spaar hem, dat God zijn lot beslis.’ ‘Uit liefde lieg jij, danswoedend kind. Eenmaal verslindt hij, wie zo dol speelt. Hoelang jij stoeit, koestert en streelt, Nooit wordt hij trouw, innig toegezind.’ ‘Jager, wanneer jij mijn panter vermoordt Zoek ik 't met bloed geschreven boek In 't huis van de heks, dan treft jou die vloek: Jij wordt panter door 'tzelfde toverwoord.’ Toen dan de jager de panter schoot, Laag in een zandkuil, doornig en mul, Zag ook 't meisje hem rollen, hoorde gebrul Dat klonk naar een mens in stervensnood. Zij keerde daarheen eer de zon was vergloeid, En toen ze haar dier star en roerloos vond Verborg ze in gewas en stenige grond Heel haar schat, met hete tranen besproeid. Ze volbracht haar bedreiging en wachtte in angst, Hoorde nacht op nacht met steeds meerdere hoop Iets dat klonk naar een stille bekende loop, Dacht aan hunkrend geloer op gruwlijke vangst. [pagina 285] [p. 285] Niemand zag weer de jager, maar bij die hut Waar de kleine met haar oude moeder woonde Zwierf een panter, die eindlijk na schemer zich toonde. Zij woelde in haar bed, voor zijn toorn beschut. Binnen haar hechte muren, rotspuin en planken, Genoot ze haar wraak op die harde man, Thans offer van felste toverban; Hoorde begerige, hongrige klanken. Scherzo Toen ik, terug van de houtzagerij, Ver achter 't bruggetje, rustig en vrij, Speelde op de doedel, Kwam daar een heel klein bosduiveltje bij, Ruig als een poedel; Dorst mij 't muziekblad listig ontrukken, Noemde 't een spiekblad, scheurde 't aan stukken, Kneep 't in een knoedel; Toen ging hij lopen, Sprong over hopen, Ruiste door 't riet, Klom in de bomen, Was al ontkomen, Hoog bleef hij hangen, Heeft mij bespied Hoe ik daar zat met verfrommelde boedel. Nooit meer te vangen! Weg was 't kaboutertje en uit is dit lied. Vorige Volgende