| |
| |
| |
Heere Heeresma
Een aardigheidje
Voor Elsje
Die middag stapte deze bekwame man in zijn auto, geparkeerd voor de blauwgeglazuurde stoep van het voorname huis waar hij zijn spreekuur hield, en reed weg in de richting van de pont.
Het was gruwelijk weer, wat zeggen wil dat hij voortdurend voorzorgsmaatregelen diende te nemen. Hij had werk genoeg met het op en afzetten van een overigens voortreffelijke amerikaanse vliegerszonnebril tegen laag strijklicht, wat rood, wat eenzaam in de reeds verlaten straten. Plotselinge regenvlagen bij het ronden der hoeken met kans op slippartijen deden de voet aarzelen tussen koppeling en rempedaal en onverwachte rukwinden op meer open plekken maakten aldoor bijsturen noodzakelijk. Al met al niet bevorderlijk voor een goed humeur na een toch al drukke dag. Het was dan ook een klein wonder dat, toen hij ook nog gedwongen werd bij een wegopbreking een omweg door smalle, onbekende straten te maken, hij zich een belofte herinnerde. Hij remde daarom krachtig bij een groene houten schuur, te landelijk tussen hoge gore huurkazernes, en stapte uit. De winkel bleek al gesloten, maar achter de wrakke deur hoorde hij kinderstemmen en hij besloot het modderige pad te volgen dat achterom leidde. Achter de schuur stond een komplete storm. Voorbij enkele slordige glazen kassen zag hij in de verte reeds de haven, desnoods moeizaam te bereiken over een terrein, hobbelig van afval, met geiten en een heimachine. Het was zijn beroep snel details waar te nemen en vast te houden. Hij dacht daar verder niet over na. Maar ook hij was reeds gesignaleerd. Een man in overall stapte naar buiten terwijl de kinderstemmen zich voor de ramen verdrongen. Bloemen, zei hij. De man nam hem even op. We zijn gesloten. Hij ging naar een van de kassen, opende een deur en liet hem voorgaan. Een warme waterdamp sloeg hun tegemoet en benam hem even de adem, de bloemenhandelaar begon hol te hoesten. Elk beroep zijn eigen kroep, zei deze en leidde hem langs de tableaus vol planten en bloemen. Weer of geen weer, de hele dag loop je in en uit. Dat slaat een mens op zijn longen. Vooral 's avonds heb je het zo te pakken. Hij wist niet of dit een verkapte aanval was nu hij zo laat nog durfde komen en
besloot er geen aandacht aan te besteden. Hij koos zorgvuldig een grote bos tulpen, donkerrood met lange stelen en niet meer dan hij zich voorgenomen had te kopen. Bij het afrekenen zou hij de man ineens een
| |
| |
bedrag geven, zonder naar de prijs te vragen, maar groot genoeg om hem even het hoesten te ontnemen.
Gewillig sneed de bloemenhandelaar de tulpen die hij aanwees en pakte ze toen zorgvuldig in vloeipapier en kranten. Buiten viel opnieuw een plensbui ratelend op de glazen ramen van de kas en overal, eerst langzaam dan harder, begon het te lekken. Hij nam de tulpen in zijn arm en drukte de bloemenhandelaar enkele biljetten in de hand, waarna deze hem weifelend aan bleef kijken; maar meneer... Geërgerd paste hij de rest bij en aarzelde toch nog even voor hij de regen in stapte om snel weer naar zijn wagen te lopen. Terwijl hij de bloemen op de achterbank legde vloekte hij zacht en hardgrondig. Verdomme. De pendule, oud erfstuk, die hij weg zou brengen om schoon te laten maken lag op de vloer van de wagen. De koperen kast had op het eerste gezicht niet geleden, maar het glas en een van de porseleinen figuurtjes lagen er gebroken naast. Woedend gaf hij gas en reed verder zonder oponthoud naar de pont.
Glimmend van regen en overwaaiend water lagen kade en kranen vrijwel verlaten langs de haven. Enkele auto's stonden al te wachten. Hij ontstak het licht in de kabine en las zijn notities door. Daarna volgde hij in de verte een sleepboot die een kleine lichter voorttrok, tot deze achter een scheepswand was verdwenen en begreep toen dat er iets aan de hand was. De bestuurders van de wagens voor hem stonden in de luwte van een grote kamion met elkaar te praten. Hij trok zijn jas aan en liep naar hen toe. De meesten kende hij wel van gezicht. Het water staat te hoog, zei een van hen. We zullen de A.P. pont moeten nemen.
Hij liep naar de houten rijbrug en keek naar beneden. Het water was rusteloos en zoog kolkend langs de schoeiing maar imponeerde hem niet. Het had evengoed hoog als laag water kunnen zijn. Toen hij terugkeerde zag hij dat de meeste wagens al weg waren gereden, het laatst volgde de kamion. Terwijl hij de ruitenwissers aanzette en keerde keek hij nog even naar de overkant, maar het was te ver en te nevelig om de pont te ontdekken.
Het was plotseling een gejakker van je welste om het eerst bij de A.P. pont te zijn, maar hij passeerde hen allen met gemak en haalde hem nog net. Aan de overkant gekomen konstateerde hij dat ze er langer dan ooit over hadden gedaan. Even later was hij al buiten de bebouwde kom en reed over smalle dijken door de polders naar de bossen in de verte. Ook nu weer ondervond hij deze reusachtige verlatenheid als iets zeer onaangenaams, als het toppunt van gebrek aan komfort. Geen wonder dat deze omgeploegde akkers, links en rechts ver als de horizon, nergens door ook maar een schuur of boerderij werden onderbroken; zelfs geen riet langs
| |
| |
de greppels of vogels. Slechts eens in de zoveel uur reed er een bus doorheen en dan nog waren er niet meer dan twee, drie passagiers. Alleen 's zomers kon het bedrog zich even staande houden, maar hij wist beter, het graan had niets te verbergen dan vette, liefdeloze en smerige klei.
Achtervolgd door de jagende regenbuien bereikte hij de boszoom, sneed door de paden en brandgangen die hij kon dromen, passeerde twee rijke maar in dit jaargetijde verlaten buitens, de jagershut van de schilder, de lage betonnen bunker van de architekt en schakelde de motor uit om zo geruisloos mogelijk het hek van zijn tuin binnen te rijden. Allemachtig wat een noodweer! Onder een van de beuken lag een zware tak over het pad. Alles kreunde en wrong zich, druipend van vocht. Hij reed de wagen opzij tussen de bomen - nog nimmer had hij hem in één keer door naar de garage gereden - en stapte met de bloemen in zijn arm uit. Opzij van het huis zag hij licht uit de serre op het gazon vallen. Over het gras naast het kiezelpad liep hij snel naar de voordeur, maar het ontging hem niet dat een dikke laag bladeren in de vijver dreef en een van de dolfijnen van de fontein bespikkeld was met vogelmest.
Hoe zorgvuldig hij de voordeur ook opende, hij kon niet verhinderen dat een windvlaag de glazen tochtdeuren deed rinkelen. Uit gewoonte keek hij even onder de geweien van de kapstok naar sporen van bezoek dat bij zijn komst mogelijk spoorslags vertrokken was en liep direkt door naar zijn studeervertrek.
Ben je daar, Arnold? hoorde hij haar vragen. Als antwoord deed hij de deur iets harder dicht dan gewoonlijk. Nu wist ze tenminste dat hij thuis was. Na de tulpen op zijn bureau gelegd te hebben liep hij weer naar de deur en draaide geruisloos de sleutel om, want hoewel zij het natuurlijk al jaren wist, wilde hij vòòr alles voorkomen dat ze het slot hoorde overspringen.
De kamer was reeds duister toen hij achter zijn bureau ging zitten. Buiten de grote ramen zag hij in de vale schemer het gazon en een gedeelte van het geboomte. Voor hem schenen de tulpen op te gloeien, los van alles, oorspronkelijk, terwijl hij ze behoedzaam uit het krantenpapier loswikkelde. Daarna ontkleedde hij zich op de tast, waste zich geheel in de verdekt opgestelde wastafel en trok een korte broek en kamerjas aan. Hij vergat de bloemen toen hij de deur weer opende en naar de serre liep. Ze zat daar heel rustig in haar lage stoel onder de schemerlamp brieven te schrijven, doch toen ze het spichtige gelaat met de daarin zo verbaasd staande wenkbrauwen naar hem ophief, bedekte ze resoluut haar papieren. Een van haar weinige eigenaardigheden. Hij was er aan gewend,
| |
| |
maar het bleef hem intrigeren als was hij reeds op het spoor van een geheim. Hoewel, er was geen enkele reden toe, want bij het nalezen van haar brieven aan een zuster - de enige die ze schreef, maar dan ook met grote regelmaat - kwam hij nooit verder dan hier en daar een zin, een regel, een gekrabbeld post scriptum, zo saai en steeds hetzelfde was het wat ze schreef.
Moe? vroeg ze. Ik zal thee voor je inschenken. We eten vanavond maar wat koud. Ze heeft haar vrije dag.
Behaaglijk liet hij zich in de kussens zakken en kreunde even zacht. Hij was inderdaad moe. Hondsmoe. Terwijl ze bezig was met de thee keek hij naar zijn voeten in de afgetrapte pantoffels en dacht aan niets bijzonders. Hij vroeg om rum en had het al. Ze was vaardig en snel in veel dingen.
Het kostte hem elke avond opnieuw moeite de eerste woorden tegen haar te spreken. Waren die eenmaal achter de rug dan kabbelde de rest van de avond rustig voorbij, maar de eerste tien minuten verstreken in doodse stilte; zij, kalm bezig waar zij toevallig mee doende was en hij, kijkend naar zijn wippende pantoffel en naar de grote bloemen op haar japon. Ze hield van kleren in drukke kleuren en versierde vesten vol lovertjes en schitterdingen. Zij op haar beurt keek nimmer naar hem, en in vlagen van zelfironie dacht hij grinnikend dat het voor een vrouw inderdaad niet prettig moest zijn hem zo ongegeneerd in korte broek en kamerjas te zien zitten, ook al droeg hij overdag nog zulke voortreffelijke kostuums.
Je hebt een haard laten aanmaken? In de bibliotheek opzij van de serre hoorde hij het geknisper van vlammende houtblokken, een geluid dat hij zelfs door het lawaai van de regen heen opmerkte.
Ja, je voelt zelfs hier de warmte, zei ze. Je kan het al best hebben, maar om nu in de bibliotheek te zitten, daarvoor is het toch weer te warm.
Hij kon er nog niet toe komen haar daar iets vriendelijks over te zeggen. Wel merkte hij op dat de vijver verwaarloosd was, de fontein vuil, en dat er nog wel meer zou zijn dat hij in zijn haast niet had opgemerkt. Je moet er op toezien dat de dingen gedaan worden.
Ach, je weet dat ik het liefst alles wat wild en natuurlijk zie, met de kleuren die de dingen aannemen en zo.
Maar ik houd niet van wild, verdomme, dacht hij maar sprak het niet uit en vroeg om nog wat rum in zijn thee.
Die fontein moet begroeid zijn, ging ze verder. Met zilvergrijs of donkergroen mos. Dan hoort die er werkelijk bij, bij de tuin bedoel ik. O, je
| |
| |
moest eens zien hoe mooi het overdag bij ons is! Juist nu, in de herfst, ben ik zo gelukkig als ik door de laan naar de kam loop. Alle kleuren zie je. De dieren zijn lang niet zo schichtig, alsof ze het voelen, alsof ze weten dat het nu gauw afgelopen is. Zelfs Jim loopt niet zo idioot achter ze aan. Ja, ik ben dan echt gelukkig.
Verwonderd had hij naar haar zitten kijken. Haar gezicht had kleur gekregen maar haar handen wrongen zich nerveus. Ze lijkt wel overspannen, dacht hij. Ik meende dat je pas gelukkig was als je man thuis was, maar het schijnt je niet te hinderen als ik weg ben. Het speet hem direkt. Het had te treiterend geklonken. Misschien had hij het wel werkelijk gemeend, maar het was te laat om dat nog duidelijk te maken.
Hoe zal ik het zeggen. Ze aarzelde even en keek hem aan. Verlegen en toch, met welk een zekerheid! Als je thuis gekomen bent, ben ik gerust. Ik ben altijd ongerust als je weg bent, maar dat kent elke vrouw. Ze wacht maar, het is niet eerlijk. Nee, ik ben altijd ongerust als je weg bent; gelukkig ben ik pas als ik met Jim en Ronald door het bos loop. Ze barstte ineens in tranen uit, doch herstelde zich meteen. Stel je niet aan, zei hij. Wat heb je? Nee, dat was verkeerd. Dat had hij anders moeten doen. Vroezou hij een arm om haar heen geslagen hebben. Het was het sterkste argument.
Ach, niets, zei ze. Ik ben niet meer een van de jongsten, en vooral de laatste tijd denk ik wel eens dat het allemaal zo nutteloos is geweest. Juist nu; de herfst is mooi maar verdrietig voor een vergeten vrouw. Wat weet jij daarvan? Jou bewonderen ze. Je bent zo geniaal. Hoe hoog achten ze je niet? Maar weten ze wie je bent? Hoe je me getrouwd hebt, hoe je me voor altijd gebonden hebt, maar vergeten nog één keer naar mij om te kijken? Ze zouden zeggen dat je een niets of niemand ontziende egoïst bent.
Hij spande zijn kaakspieren. Ik moet mij inhouden, dacht hij en konstateerde dat hij in het geheel niet opgewonden was. Ik zal mij moeten inhouden. Hoeveel mensen hebben hun problemen al niet aan mij voorgelegd? Rustig heb ik ze laten uitspreken. Nooit viel ik ze in de rede. Keer op keer heb ik toegestaan dat anderen mijn aandacht veroverden en steeds heb ik raad geweten. Kunnen helpen. Een vrouw denkt nooit logisch en als ze praat laat ze zich nog meeslepen door de stemming van het ogenblik.
Ze was opgestaan en stond onhandig met de theepot in haar handen naar buiten te staren, waar niets anders te zien was dan haar spiegelbeeld; het saaie lijf in de gebloemde japon en het spichtige gelaat, verweerd
| |
| |
door cosmetica. Twintig jaar geleden bracht je me hier naar toe. De weinige keren dat je vakantie hebt genomen, heb je mij niet eens durven thuislaten. Je bent, behalve een egoïst, ook nog laf. O, je bent zo laf.
Voor het eerst voelde hij dat hij zijn overwicht had verloren. Transpiratie prikkelde langs zijn haargrens terwijl hij machteloos achterover in de kussens lag. Ze keek op hem neer; een oude vrouw die meester is van de toestand. Op alle fronten, dacht hij. Op alle fronten. Ze is kalm, doodkalm. Ze heeft er jaren over lopen denken en nu zegt ze het. Gewoon omdat het zo uitkomt. En jarenlang heb ik er niets van geweten.
Ze had zich omgedraaid en liep de donkere bibliotheek in. Ze loste zich op, maar ze had bestaan. Voor het eerst sinds lange tijd wist hij dat zeker.
Wat ga je doen? vroeg hij en het klonk ontstellend kinderachtig.
Maak je maar niet ongerust, antwoordde ze hem uit de verte. Ik doe niets. Het is er te laat voor en trouwens, meestal loopt een vrouw niet weg. Ze gaat naar de keuken het eten klaarmaken.
Hij hoorde de deur achter haar dichtzoeven.
Hij stond op en schonk een glas rum in. Hij dronk er nooit meer dan twee. Dit was zijn derde... In de ramen van de serre zag hij zich zitten, zijn evenbeeld dat zoveel moeite deed hem te imiteren, hem in te halen en in bezit te nemen. Alleen, het zou er nooit in slagen. Hij zat aan de verkeerde kant en hoe voortreffelijk het hem ook probeerde na te doen, zijn voortreffelijkheid verraadde het en hij had nog slechts belangstelling voor de truc die het iemand in storm en regen mogelijk maakte zo ontspannen neer te zitten bij zulk ongerief.
Zonneweelde. Hij bewoog zijn lippen. Zonneweelde, dit is afschuwelijk. Wat doe je met een vrouw die zo openlijk de teleurstelling over haar huwelijk kenbaar maakt? Je schopt haar de deur uit met alle rechten die je haar maar kan geven, Nee, dat zou hij niet doen. Wel wilde hij alles onder ogen zien. Meedogenloos haar kritiek ontleden. Kritiek? Och kom. Alleen dat hij een egoïst en laf was. Gemeenplaatsen die te vaak bij schelden worden gebruikt. Wat had hij haar gegeven? Geld, aanzien, een huis waar miljoenen van droomden. Ze had met hem de vreemdste landen gezien en vooral, hij had ze haar leren zien. Het was of hij nog even met haar door de blauwachtige, ochtendlijke straten liep, waarbij ze zo vroeg reeds klaagde over pijnlijke voeten. Hij kneep haar arm, hij wees en zei: Ook hier heerst een ware demokratie. Duidelijk zichtbaar is bij voorbeeld het volstrekt ontbreken van stalen rolluiken ter bescherming van vitrines en etalages tegen vernieling en plundering. Slechts hier en daar een zonne- | |
| |
scherm of plastic wering, doch altijd is het de kleur die prevaleert. Men maakt zijn wensen en verlangens, zelfs zijn grieven ordentelijk kenbaar.
Goed, hij was vaak weg en thuisgekomen afwezig, maar dacht ze soms dat je het cadeau krijgt? En zij dan? Hoe eenzaam woedde hij vroeger niet boven haar. Hij was wel nooit een geweldig minnaar geweest, een strovuur, maar hij had er toch meer van verwacht en niet dat zijn kleine passie hem steeds een klein beetje meer belachelijk achterliet. En vooral nutteloos. Haar schoot was dor, ze kon geen kinderen krijgen. Dat was pas later uitgekomen, hoewel ze het reeds eerder had geweten. Maar had hij ooit kinderen gewild? Hij wist het niet, had in elk geval zijn verlangens in het werk begraven, nee, vergeten.
Hij voelde zich geërgerd, zoals altijd wanneer hij in zijn herinneringen moest graven. Een zee die hem dreigde omver te spoelen. Reeksen beelden en flarden geluid. Een jongen sneed een tak van een struik en gebruikte hem als een zwiepende spies. Herenmode in de twintiger jaren. Luid bellend reed hij op een fiets een steile helling af, zijn vriendje omver. Herinneringen zijn hinderlijk, irritant en vol van verwachtingen die achterhaald zijn. Had hij haar inderdaad vergeten? Hij kon het zich niet voorstellen. En dan dacht hij aan de bloemen die op zijn schrijftafel lagen. Al verscheidene keren had ze om bloemen gevraagd nu de tuin was uitgedord. Hij hoefde slechts op te staan, ze te halen en naar de keuken te brengen. Ik heb ze meegenomen vanmiddag. Ze lagen nog op mijn schrijftafel. Heb je hier een vaas? Het zou dodelijk zijn. Ze zou niet weten hoe snel ze het weer goed moest maken. Hij leunde tegen de deur, zijn voet schrap tegen het fornuis, en keek hoe ze het grote broodmes langzaam naar haar borst bracht alsof ze toe ging steken. Och Arnold, wat zijn ze mooi!
Luister eens. Ik weet wat je moest doormaken om dat tegen mij te zeggen. Het geeft niet, ik begrijp je. Niet beroepshalve maar als je man. Je moet het niet opgeven. Nooit opgeven. Ook al is er alle reden toe.
Hij kon er niets aan doen, wreef zich plezierig in de handen en dan dacht hij: Zelfdiscipline alsjeblieft. Natuurlijk kocht ik die bloemen omdat ik het mij ineens herinnerde. Ze had er zo lang al om gevraagd. Rozen of narcissen. Maar de intentie waarmee ik ze kocht was niet zuiver. Integendeel, ik koos een boeket waar ikzelf plezier in had en hield in het geheel geen rekening met haar. Als ik ze haar nu bracht zou het wel een heel goedkope overwinning zijn. Ik zou haar veroveren met een leugen die ik met niemand kan delen. Juist dat lijkt mij op den duur ondragelijk. Nee, ik zal niet naar mijn studeerkamer gaan, de bloemen halen en ze haar brengen.
| |
| |
Een groot geluk doorstroomde hem nu hij zichzelf in de rede was gevallen. Behaaglijk lag hij achterover in de kussens en knipte de schakelaar van de radio aan. Een hoorspel dit keer. Muziek bracht een onheilsboodschap, gelijk met voetstappen, dichtgeworpen deuren, hol als een kazerne. Een ellendig bericht, Smith. Heb je wel eens gehoord van een zekere Greenburry? Parklane zeven.
Sir Greenburry, sir? De grote Dickenskenner?
Juist Smith, die. Hij is vermoord. Op een ellendige manier.
Het vermocht hem niet te boeien. Hij draaide nog wat lusteloos langs de zenders en knipte toen de radio uit. Zo, aan niets denkend, was hij onbeschermd als een vogel. Misschien was het daarom dat de paniek hem kon bespringen en radeloos achterlaten. Immers, onverschillig met welke intentie hij zijn liefde ook had beleden, niets of niemand zou hem ooit hebben kunnen bewegen om nu zijn zo gemakkelijke zetel te verlaten, naar zijn kamer te lopen en de bloemen te halen. |
|