| |
| |
| |
Cenne de la Chitarra
Januari
Voor Januari zij u toegedacht
Holen vol rook als bergbewoners houwen
En zeemansbedden van geknoopte touwen,
Watersnood, storm van ongekende kracht;
Stakkers van kinderen als nageslacht,
Tot drank de zuurste azijn die boeren brouwen;
Zonder een cent op zak zult ge rondsjouwen
In lompen vol met gaten dag en nacht.
En wilt ge vrolijk met een vrouw uit fuiven,
Dan geef ik u een knorrig en onfris
Oud wijf, echt om de sneeuw mee in te stuiven!
Op houten banken aan een kale dis
Zit ge over haar attracties na te gnuiven:
Aldus ontspant zich wie gesjochten is.
| |
| |
Februari
Voor Februari krijgt ge om op te jagen
Kanjers van beren in woeste ijsravijnen,
Uw laarzen gaan kapot, uw voeten schrijnen,
Sneeuw wisselt af met dooi en regenvlagen.
Uw vrienden kunnen elkaar niet verdragen,
't Zijn lastpakken, betweters en chagrijnen,
Die 's avonds in hun stamkroegen verdwijnen
Terwijl hun vrouwen zich met werk afplagen.
Eenzaam laat ge u wrange appelwijn opdringen
Tot heil van 't ingewand en ge besluit
In 't nachtasiel met storm en aardbevingen;
Iedereen kermt en kreunt en jammert luid,
En allen zullen uit hun bedden springen:
Slaap in zo'n herberg maar eens lekker uit.
| |
| |
Maart
Met Maart ga 'k voor de rust u inkwartieren
In een vulkanisch dal vol zwavelgeur,
Rotte appels zorgen voor een goed humeur
Evenals padden, bloedzuigers en pieren.
Ranzige olie zal uw tafel sieren,
De sinaasappels hebben smaak noch kleur;
Roeien kunt ge naar hartelust, sinjeur,
Echter alleen op stinkende rivieren.
De riethut, waar ge in woont, heeft scheve palen;
Ik geef u zwarte wijn om aan te sterken,
Een hard bed om uw zenuwen te stalen;
Een grimmig priester komt uw ziel bewerken,
Voor zonde is geen pardon bij hém te halen;
En overal staan kloosters en staan kerken.
| |
| |
April
Om 't leven in April zult ge ook niet rouwen:
Bezem-brem geef ik u aan stugge stelen
En ezelinnen om verliefd te strelen,
Meer dan ge ooit in Perugia kunt aanschouwen.
Plattelandsdienders plegen onbehouwen
Bij ruzies rake klappen uit te delen
En mocht dit tijdverdrijf u gaan vervelen,
Krijgt ge bezoek van rovers en rabauwen.
Om mee te dansen geef ik u bejaarde
Zigeuners en als instrument alleen
De slechtst klinkende torenklok op aarde.
De praalhans is gehaat bij iedereen,
Niemand wil hem als goede buur aanvaarden,
Zijn kletspraat laat de mensen koud als steen.
| |
| |
Mei
In de maand Mei verzoek ik u te aanvaarden
Een invitatie voor een volkstournooi,
Waar boerenkinkels vechten voor een fooi,
Op muildieren en kreup'le karrepaarden;
't Groot bal na afloop gaat allengs ontaarden
In knokken en gezuip van 't laagst allooi
En daarna stinkt naar zweet de hele zooi
Zo sterk, dat het de lucht verpest op aarde.
Andere dorpelingen weer verlangen
Stamppot van knoflook, peen en uien samen,
Welk feestgerecht zij met gejuich ontvangen;
Mesthopen liggen vlak voor alle ramen,
Oumannen kussen vrijsters op de wangen,
't Is alles vee en varkens wat ze uitkramen.
| |
| |
Juni
In Juni ga ik saam met u op pad
Naar een moeras met kraaien en met ganzen,
Geen barken prijken er van rijke hanzen
Maar slechts een veenstrook siert het modderbad.
Uit deze gore poel drijft drabbig nat
Naar rechts en links in duizend slingerkransen;
Het blubt en borrelt, zwavelbellen dansen
Op 't vocht, waamee het land wordt natgespat.
De bomen zijn met mispels rijk beladen,
Bittere pruimen vindt ge in overvloed
Aan weerszij van de smalle glibberpaden.
Het volk daar treedt u kwalijk tegemoet
En treitert u met zoveel euveldaden,
Dat het God en zijn schepping rillen doet.
| |
| |
Juli
'k Zet u in Juli met uw disperate
Vriendenschaar in een streek met zure azijnen,
Zoutwatermeren, dikke droesemwijnen,
Vet varkensvlees, gepeperd bovenmate;
Voor uw gezondheid krijgt ge hierna sla te
Eten van ramenas met rosmarijnen,
Wolfsvlees, dat bijna rauw u toe zal schijnen,
En dikke brij voor 't vullen van de gaten.
Uw kleding zij uit grove wol geweven;
Zó fel en zó ontzettend is de hitte,
Dat zelfs een leeuw de brui eraan zou geven.
Uw gastheer is een meester in het vitten,
Een vrek, die zich verkneukelt zo te leven;
En ieder zal een feeks tot vrouw bezitten.
| |
| |
Augustus
De maand Augustus heb ik uitverkoren
Voor frisse buitenlucht, in Senegal;
Als medicijn is u in dit geval
Een ritje daags van dertig mijl beschoren.
Uw paard is ongezadeld, zonder sporen
Sjokt ge eindloos langs een stinksloot door een dal;
Thuiskomend brengt ge uw magre knol op stal
In 't slachthuis, waar ge een scheldwoord krijgt te horen.
En mocht u deze rustkuur niet voldoen,
Klim dan naar Chiusi en uw krachten tanen
Zo dat ge uw jas zelfs niet meer uit kunt doen.
Platzak moet ge u een weg door 't leven banen,
Honger hebt ge als een wolf en 't koele groen
Ziet ge slechts eens per week in Siena's lanen.
| |
| |
September
September brengt u een paar kleine kluchten:
Bindgaren om zelf netten van te strikken,
Vleermuizen, uilen, die u laten schrikken
Maar die uw zware aftandse boog niet duchten.
Al wat er 's nachts rondfladdert in de luchten
Van hier tot Montpellier daar moogt ge op mikken;
Gekleed in leer en wanten, hele dikke,
Ziet ge er zo dwaas uit, dat uw vrouw zal vluchten.
September: over koop en verkoop spreken
Met sluwe sjach'raars, die de hele tijd
Proberen om u in hun zak te steken;
En voorts luid schreeuwen als ge in Siena zijt:
- Weg met de lui die over hoofsheid preken,
Zet ze de poort uit, dan zijn wij ze kwijt! -
| |
| |
October
Als ge in October goede raad aanvaardt:
Uw bivak in de bergen opgeslagen!
Vul met het fruit, dat men daar plukt, uw magen,
Pannen vol eikels staan bijeengeschaard.
Water klaar als kristal, het drinken waard,
Moge u verkwikken, makkers, en behagen;
En ga op de bergpassen de aasgier jagen,
Als die tenminste uw strot en ogen spaart!
De lucht is in de bergen ijl en fijn
En doet alleen voor die van Pisa onder,
Ook is 't verschil met de Riviera klein.
Doe dus wat ik u zeg en geen gedonder;
IJskoude kip zal 't voor de maaltijd zijn,
Om warm te worden is er niets gezonder!
| |
| |
November
Ik stop u voor de maand November in
Het allerguurste gat van alle gaten,
Waar tegen de armoe niemandal kan baten
En waar ge dus ook niets hebt aan gewin.
In lekker eten heeft hier niemand zin,
Varkensvoer is het wat ze u vreten laten;
En over kaarslicht valt zelfs niet te praten,
In zijn ellende roert geen mens een vin.
Nooit ziet men er een vlammend houtvuur laaien,
Iedereen stookt slechts mest en vuiligheid,
Hoe hard de noordenwind ook moge waaien;
Ontbreken doen er wijn en vlees altijd:
De stomste knul zal u de rug toedraaien,
Wanneer hij ziet hoe bitter ge armoe lijdt.
| |
| |
December
Ga in December met slechts weinig aan
Bij een moeras vol ijs en modder hokken;
Steeds zult ge als maal boekweit met bonen schrokken,
De waard komt uit het zwijnenkot vandaan.
Een vieze kok, die 't land heeft aan zijn baan,
Voedert u met onogelijke brokken
En als er iemand schaken wil of gokken,
Ziet men hem voor een halve gare aan.
Lompen met gaten, waar uw hemd door loert,
Krijgt ge van mij en om uw hoofd te dekken
Een mandje als de chiantifles omsnoert.
De mensen zullen zich de hals uitrekken,
Als ge zo toegetakeld en verboerd
In optocht Siena weer komt binnentrekken.
|
|