De Gids. Jaargang 121
(1958)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
W. van Elden
| |
[pagina 141]
| |
Folgore. Hij gaat daarbij zo ver, dat hij niet alleen Folgore's sonnetten wat de inhoud betreft op de voet volgt en deze vaak regel voor regel omdraait, met de harde werkelijkheid confronteert en belachelijk maakt, maar dat hij ook kwatrijn na kwatrijn en terzine na terzine dezelfde rijmklanken gebruikt, die Folgore bezigde. Zowel naar inhoud als naar vorm is het een geraffineerde parodie, waarvan men slechts ten volle genieten kan, wanneer men Cenne's en Folgore's teksten naast en na elkander leest. De toon is los en badinerend. Niettemin vormen de twaalf sonnetten een bijzonder knap gecomponeerd geheel. In januari treedt Cenne's vriendenschaar in lompen gehuld ten tonele, in december verlaten zij de planken eveneens in gerafelde vodden. Iedere maand is zorgvuldig gekarakteriseerd. Zelfs de weersomstandigheden zijn telkenmale verschillend. De scènes, die voor het oog van de lezer worden opgeroepen, zijn van een ongeëvenaarde plastische precisie. Geen enkel trekje is zonder zijn specifieke betekenis. Zo zijn de verschillende plaatsen, die Cenne zijn makkers laat bezoeken, typische onherbergzame ballingsoorden. Op de achtergrond klinkt voorts voortdurend het motief van de afkeer, die vroeger eeuwen hadden van de verdierlijking van de mens op het platteland. In het begin van dit jaar heeft Dolf Verspoor een bijzonder geslaagde vertaling van Folgore's cyclus gepubliceerd onder de titel ‘De Maanden onzer Jaren’ (L.J.C. Boucher, 's Gravenhage). Naar het voorbeeld van Cenne heb ik in mijn vertalingGa naar voetnoot1) van diens twaalf maanden eveneens de rijmklanken van mijn voorganger aangehouden. |
|