Gerrit Borgers
Openbaarmaking van brieven
‘Bezit de schrijver van een brief het auteursrecht op zijn geschrift?’ vraagt D.A.M. Binnendijk zich af in zijn artikel Openbaarmaking van brieven, dat in het juli-nummer van De Gids werd opgenomen. Het is te hopen, dat het stellen van deze vraag en de bespreking der gevolgen van een bevestigend antwoord reacties zullen uitlokken, van schrijvers en juristen, want niemand weet eigenlijk precies waar men aan toe is en wat meer klaarheid op dit punt is waarlijk niet overbodig!
Het is daarom zeker niet als bestrijding van dit artikel, maar eerder als ondersteuning van het begin dat Binnendijk met dit gesprek gemaakt heeft, dat ik een foutieve veronderstelling van hem wil rechtzetten. Hoe zuiverder de zaken immers aan dit begin gesteld worden, hoe groter de kans dat het gesprek vruchtbaar zal zijn.
Onder het openbaar maken van brieven verstaat Binnendijk niet alleen het publiceren, maar ook het afstaan van correspondentie aan het Letterkundig Museum te Den Haag, want: ‘indien dit de correspondentie betreft met auteurs, die nog niet vijftig jaar geleden zijn gestorven, is bij dit ten geschenke geven van de brieven dier auteurs aan een instelling, waar zij kunnen worden geraadpleegd door ieder, die erom vraagt, mijns inziens de Auteurswet van kracht.’
Het door mij gecursiveerde gedeelte van deze zin is echter onjuist en daarmede dus ook de veronderstelling dat dit een vorm van openbaarmaking zou zijn: zoals niet alleen aan iedere bezoeker van het Museum wordt meegedeeld, maar ook bij herhaling door het Museum is gepubliceerd, wordt bij het ter inzage geven van brieven altijd eerst de toestemming van de schrijver èn van de ontvanger, zo zij nog in leven zijn, gevraagd en in bepaalde gevallen die daartoe aanleiding geven ook zelfs de toestemming van de persoon waaróver de brief handelt. Op dit punt is het Museum dus voorzichtiger dan het, zelfs bij de ruimste interpretatie, juridisch verplicht kan worden gesteld. Deze voorzichtigheid is verklaarbaar uit het feit, dat het Museum zich niet ten doel stelt letterkundige correspondentie zo spoedig mogelijk gepubliceerd te krijgen, doch dit voor de literair-historicus zo belangrijke materiaal tegen verloren gaan te behoeden en voor het nageslacht te bewaren.
Dit is alleen mogelijk als het Museum het vertrouwen van de letterkundigen bezit dat hun brievenverzamelingen in veilige handen zijn en vertrouwen eist nu eenmaal meer dan een alleen juridisch correcte houding
Hoewel ook voor inzage van brieven van, aan en in bepaalde gevallen over reeds gestorvenen om toestemming aan de directe nabestaanden wordt gevraagd, wordt een wachttijd van 50 jaar niet altijd in acht genomen. In dit opzicht is dus de door D.A.M. Binnendijk geopende discussie ook voor het Letterkundig Museum van groot belang.