De Gids. Jaargang 121(1958)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Cees Nooteboom Vondelpark, winters Wat bruin is doodzijn hier! goud wel geweest maar nu druipend en hout en vervelend, lijkt voor het eerst op zichzelf lijkt op zichzelf, koude beslagen ziekte onder platte, platpratende wolken ook al zo treurig gras leeft van zijn gedachten met alle oogjes dicht de winter door armpjes lekker omlaag geen woord te veel praten haalt het wel. bomen gaan mooier dood, huilend en alles, bootsen hun zomerse waaien na in die houten, pathetische takken, een beetje belachelijk. een struik valt dan minder op de voorzichtigste houden hun kleren harde, groene oorlogsjurken die de wind niet eens uit wil trekken je kunt nooit weten. geef mij maar een bloem zegt de wind een struik is geen boom en geen bloem te levend om dood te slaan en te groot om aan te halen [pagina 94] [p. 94] geef mij maar een bloem smorgens nog napraten savonds al dood, en zo blijven dode bloem en verdrietig en later dan langzaamaan bruin een liever en beter lelijk en de volgende stap is van pijn hoofd verliezen, dood hoofd en dat ligt er dan naast, broer stengel buigt er naar toe, roerend maar te tevergeefs moet dat met de breek bekopen. dag tantetje, dodetje bloem in je grafje van openlucht zo zoet dood valt niemand op geschiedt niet booms sterven daarboven met een groter en houten verdriet? ach proef nu van poort tot poort veel hardop sterven en stiller de paden verstenen ervan wel herfstig bezweet af en toe en behuild in hun zwijgende kiezel onder groen is die maan en vertwijfeld alleen vijvers zijn nu nog zichzelf en zeuren vol rimpelloos water: park zei ik park doe het niet niet al dat waanzinnige groeien zo groen zo groen alsof niet zo koud een dood op de loer ligt achter zomers maanzieke bed met zijn hardstenen blaasbroer de wind? Vorige Volgende