De Gids. Jaargang 121
(1958)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Emmy van Lokhorst
| |
[pagina 39]
| |
doen kennen als een naïef liefdesverhaal en het laat vermoeden, welke rijke bron van dramatische schoonheid op dit gebied voor Europa grotendeels nog onbekend is gebleven. Kalidasa wordt onbetwist als de belangrijkste dichter van India beschouwd, niet alleen om zijn toneelstukken, maar er zijn ook van hem verscheiden dichtwerken bewaard, waarvan ‘Meghaduta’ ook nu nog in India een der populairste en meest gelezen schrifturen van de Sanskritliteratuur is. Dit grote lyrische gedicht is onder de titel ‘De Wolkbode’ in 1954 in de vertaling van Dr. J.R.A. Loman bij De Beuk te Amsterdam verschenen. Uit verschillende Europese vertalingen blijkt wel dat Kalidasa's werk aandacht heeft gevonden, maar voornamelijk bij Sanskritisten. Het is dan ook van de Haagsche Comedie een daad van betekenis, dat nu in het Holland Festival aan deze interessante figuur reliëf gegeven werd. Het Indische toneel wordt niet gekenmerkt door diepe karakterontleding of psychologische conflicten, merkt Dr. Ludo Rocher op in zijn beschouwingen over ShakuntalaGa naar voetnoot1). ‘De dramaturg beschikt bij de uitwerking van zijn thema niet over een volstrekte vrijheid, integendeel. De Indische ‘ars poetica’ is een uiterst strenge doctrine, en de auteur moet zich daaraan onderwerpen. Sommige personages, vooral de koning, schakelen voortdurend over van proza naar poëzie. Hier kan de dichter zich uitleven en zijn handigheid tonen in het hanteren van een heel gamma van stijlfiguren en metra, zo als die gebruikelijk zijn. In deze poëtische intermezzi bewijst Kalidasa zijn onbetwistbaar meesterschap. ‘Het aantal bedrijven van een “nataka” (technische term voor een der vormen van toneelspel) schommelt tussen vijf en tien. De inhoud is steeds een verhaal uit de sagenliteratuur, waarbij de held altijd een gekende figuur is, gewoonlijk een koning. De stemming is meestal de erotische en de ontknoping, die steeds gelukkig moet zijn, geschiedt bij voorkeur door een bovennatuurlijke tussenkomst.’ In ‘Shakuntala’ gebeurt dit alles precies zo. De koning huwt in het geheim het betoverende meisje, dat hij in de kluizenarij heeft ontmoet en geeft haar bij zijn vertrek een ring met de belofte haar spoedig naar zijn paleis te halen. Door een gastvrijheidsverzuim van Shakuntala wordt zij door een strenge asceet vervloekt en de koning met geheugenverlies geslagen. Als Shakuntala door haar pleegvader naar haar echtgenoot wordt gebracht, herkent hij haar niet. Zij wil hem haar ring | |
[pagina 40]
| |
tonen, maar bemerkt dat zij deze bij het baden in de Ganges heeft verloren. Een visser vindt de ring in de maag van een vis. De ring wordt naar de koning gebracht, die zich nu plotseling alles weer herinnert, maar Shakuntala is inmiddels door haar moeder, een hemelse nimf, in een wolk omhoog gevoerd. De koning is ontroostbaar; de goden laten hem de strijd aanbinden met de demonen en hij behaalt een schitterende overwinning. Gezeten op India's krijgswagen naast de wagenmenner der goden, gaat koning Dushyanta zijn beloning halen. In de hemelse kluizenarij van aartsvader Kashyapa ziet hij een kind spelen met een leeuwenwelp. Hij herkent het kind als zijn zoon en hervindt nu ook Shakuntala. Shakuntala's zoon heeft voor de Indiërs bijzondere betekenis. Hij heet Bharata en is de stamvader der Bharata's, de helden van het grote Indische epos, het Mahabharata. Het is naar hem, dat India ook nu nog Bharat wordt genoemd. Het kan niet anders of bij de vertaling van dit op sagen en folkloristische gegevens gebaseerde stuk gaat veel verloren, ritme en woordmuziek, evenals de bepaalde metriek der Sanskritverzen, de metaforen en toespelingen die alleen voor de Indiase toehoorder begrijpelijk zijn. Maar ondanks al deze niet geringe bezwaren heeft het Nederlandse publiek zich toch enigszins een denkbeeld kunnen vormen van een belangwekkend toneelwerk van het India in de vijfde eeuw na Christus, waarbij de treffend poëtische tekst van Bert Voeten een voorname rol heeft gespeeld. Nicolaas Wijnberg heeft zich op de Duizend en een nacht geïnspireerd om dit sprookje in decors en costuums te monteren. Er waren zeer decoratieve taferelen, zoals de figuur van de jonge koning op zijn troon gezeten, één voet in de hand houdend, de andere langs de treden omlaag gestrekt, de welving van de voet als een arabesk. Zijn hoofdtooi was buitengewoon mooi en de costuums gaven hem zowel jeugdige bevalligheid als bewuste kracht. Met fantasie-rijke vondsten suggereerde Wijnberg rijdende strijdwagens, door de bomen te laten bewegen, en het vliegen door de hemel werd aanschouwelijk door stijgende en dalende wolken. Jurriaan Andriessen omlijstte de taferelen op ingenieuze wijze door met moderne middelen de gedachte aan Indiase muziek op te roepen, soms met harp, fluit en guitaar, maar ook met slagwerk dat een essentiële functie aan het ritme geeft, met Engelse hoorn en cello. Een zeer gelukkige muzikale prestatie, die het stemmingsbeeld krachtig ondersteunde. | |
[pagina 41]
| |
Cees Laseur heeft in zijn regie niet gestreefd naar een reconstructie van een Indiase voorstelling, (hetgeen onmogelijk zou zijn), maar hij richtte zich naar de geaardheid van een Westers publiek door naar eigen idee een suggestie te geven van de wonderlijke atmosfeer, het heerlijke klimaat en de poëzie van dit werk. En er was een sterke en vooral vakkundige hand nodig, om eenheid te brengen in de veelheid van figuren en taferelen in een geheel onbekende materie. Die eenheid is tot stand gekomen en aan talrijke momenten uit deze eerste voorstelling behoudt men de indruk van dichterlijkheid en van zoete romantiek. In het programma is een brief afgedrukt van de ambassadeur van India, John Thivy, waarin voldoening wordt uitgesproken over het feit, dat uit deze opvoering appreciatie blijkt voor India's literatuur. Waar het in India vanzelfsprekend wordt geacht, Europese stukken te spelen, heeft de dramatische kunst van Aziatische landen in het Westen niet dezelfde belangstelling ontvangen. De voorstelling van Shakuntala heeft dus ook internationale betekenis en beantwoordt in zoverre aan de bedoeling van het Holland Festival. Wat de Nederlandse reactie op de voorstelling betreft, levert deze ‘Nederlandse Toneelmanifestatie’ qua spel geen criterium voor het peil van onze toneelspeelkunst, al waren er voortreffelijke vertolkingen te zien. Met name Coen Flink heeft als koning Dushyanta een werkelijk dichterlijke figuur gecreëerd, en Sigrid Koetse een innige Shakuntala. Wel gaven Albert van Dalsum, André van den Heuvel en Luc Lutz positieve bijdragen, maar er waren te veel rollen onvoldoende bezet, om van een modelvoorstelling te kunnen spreken. Drs. L. Metzemaekers, deskundige op het gebied van de oud-Indische literatuur, waarschuwdeGa naar voetnoot1) de toneelliefhebbers die Shakuntala willen zien, om elke herinnering aan klassiek Griekse of Europese drama's van zich af te zetten, omdat zij kennis maken met een gedachte- en gevoelswereld, die bij ons volstrekt onbekend is, en zo ver van ons af staat dat elk begrip ervoor diepgaande studie vereist. ‘Dat maakt deze opvoering tot een uiterst riskante onderneming,’ besluit hij. Daarom hadden, juist hier, de sterkste spelers van onze gezelschappen moeten manifesteren. |