Anton van Duinkerken
De gijzelaar Piet Geyl
Op 11 mei 1942 straalde de wereld van lente, maar de ochtend was nog kil. Precies een week tevoren werden in de morgenkou, die toen nog vinnig was, vierhonderdvijftig Nederlanders uit hun woningen gehaald en naar het klein seminarie Beekvliet te Sint Michielsgestel vervoerd, waar hun de inrichting van hun gemeenschap grotendeels bleef overgelaten door de bewakende macht, die weinig invloed uitoefende op hun tijdsindeling. Die gemeenschaps-vorming liep traag en met schokken. Maar er was bij alle angst, zelfs voor het leven, een voordeel, dat de honderd Amsterdammers niet genoten hadden, die juist tegen het begin van de maand mei waren teruggekeerd uit het concentratiekamp van Amersfoort. Zij hadden schrikbarende kou geleden. Wij gingen de zomer tegemoet. Uit de propvolle klaslokalen van het seminarie, waar onze bedden, boven elkaar gebouwd, de rommelige huiselijkheid van een mannensamenleving omgaven, konden wij van 's morgens tot 's avonds naar buiten. Een stuk van de tuin en heel het voetbalveld mochten wij als wandelruimte gebruiken buiten de twee speelterreinen, die omgeven werden door het gebouwen-complex. Zo vergaten wij enigszins onze compactheid van willekeurige mensenmassa in een overbewoond huis.
Voor ons klonk het bericht niet onverdeeld prettig, dat de z.g. Indische gijzelaars, na ruim een jaar in Buchenwald te hebben gezeten en vervolgens op het groot seminarie te Haaren te zijn ondergebracht, plotseling door een beschikking van de bezettingsoverheid aan ons gezelschap zouden worden toegevoegd. Wij hadden voor hen weinig levensruimte ter beschikking, maar zagen toch met spanning uit naar de aankomst van deze ervaren kampbewoners, onder wie velen van ons goede vrienden of bekenden zouden terugzien na ruim anderhalf jaar.
Hun aankomst werd een sensatie. Ze was voorafgegaan door de open-lucht-zitting van een commissie, bestaande uit Duitse officieren, die aan leden van ons gezelschap gelegenheid bood om argumenten te ontvouwen, waarop vrijlating kon worden toegestaan. Enkele mannen van boven de zestig, en een stelletje, die geparenteerd waren met N.S.B.-ers of diensten bewezen aan de Landstand, mochten de laan uit. Overigens verliep de vertoning als een toneelstuk, dat viel, omdat de spelers hun rol niet beheersten en de toeschouwers kou leden. Als besluit van deze plechtigheid kregen wij te vernemen, dat de gijzelaars uit Haaren samen met ons, doch in een afzonderlijke status, op Beekvliet zouden wonen. Ze kwamen.