De Gids. Jaargang 121(1958)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Leo Vroman Publiek Er hurkt een onfatsoen in mensenmin, in het zielen zoenen, in de biddersbout; er hurkt een olijk oogje, zacht en stout er zit een wolligheidje binnenin. Tussen de schrijver en zijn zoet publiek scharrelt een griezeldaadje heen en weer, er is iets kauwbaars in de atmosfeer, een al te aaiende taaitaaimuziek. Want wat beweegt het lyrisch, doch omvleesd bezige binnen de dichtersbast? Het roze lezersvingertje, dat ongepast kietelende tussen zijn woorden leest, de adem spellend uit een vreemde mond over het naaktste van zijn uitgespannen tekst maken hem het lekkerst en gerektst en bieden aan zijn kweeksheid weke grond. Geen schrijver die zich niet genotvol geeft als een gevulde eend (waar is de kop?); de ene waggelt, en de ander zweeft, maar ieder dringt zich aan zijn bange jager op. Als ongeveerde prooi wil de poëet zoet in elkander van verteringslust voor wie zijn welgeluste woorden eet en hem de snavel wee en wijs omkust. [pagina 10] [p. 10] Staat ginds bij voorbeeld in het oerwoud der cultuur gazellerig en met gekruiste poten niet iets te wachten in het schemeruur? Het is jouw dichterbeest, met op den duur verlodderd haar, doch 't meesterwerk ontbloot en smekend om villersmes en etensvuur: ‘Schraap en droog mij op Uw moederschoot en spreidt’ zo jammert hij, ‘mij voor Uw warme, spreidt mij’ jammert hij, ‘spreidt mij voor Uw warme haard’ jammert hij haarloos in je rode oor. Vang hem dus, en leg hem uitgewalst geel als papier tussen de lig-stoelen; je zolen kunnen zich door zijn ontzieling voelen kriebelen en de wanhoop onvervalst uit zijn verhoutend hoofd voelen krioelen. Doch zelfs zijn aan de hals gestikte lint en één plok vacht houden geen voeten warm. Zijn dorre mond herroept een dor alarm, en 's nachts gebaart hij nog wat, ritselend in de wind. Vorige Volgende