De Gids. Jaargang 121(1958)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] Leo Vroman Een zee van mensen De menigte bruist en bruist als ijskoud water, donker te zien en somber te beluisteren. Schuin zijn de koppen wier kortstondig fluisteren tot schuimblaasjes verbreekt seconden later. Huiverend is het liggen over het strand. Als branding kolkt het hulpeloos verkeer, klederen verstuivende: het bleke zand der levenden waait bloot en dekt zich weer. Waartoe de kleine golven turend spitsen, dan puilen en verstompen in het baren van kleine golven? Al wat zij ontwaren zijn korte flitsen van bedolven baren. O daartoe bulderen de rollers Ach slaande op de zacht bewierde hoofden, op naar het natte rafelen der verdoofde lage wolken van de late namiddag. In schier onmenselijke verdergang verschuifelen de zo millioenen voeten, in een onbedoelde en ondoenbare boete, even bedroevende althans, en even lang. Ellendig is het uiterste genot van het alzijdig toegelispeld lijden als de brekers over de gebrokenen glijden, ik hoor het nodeloze stijgen van hun lot, op het eiland liggende dat zich verkleint tot aan mijn flanken, dat nu onderlangs mijn buik kriebelend en kronkelend verdwijnt. Mijn mond is vol van mensenleed, ik duik. Vorige Volgende