| |
| |
| |
Emmy van Lokhorst
Kroniek van het proza
Bloei van de novelle
Tien jaar geleden zou men weinig geloof hebben geschonken aan de voorspelling, dat de novellenbundel de roman opzij zou kunnen streven. In onze letteren heeft de roman in allerlei verschijningsvormen, de familie-roman, de klassiek opgebouwde psychologische roman, de roman der generaties, de historische roman, - als de voornaamste gestalte van de prozakunst gegolden.
Wel werd toen gesproken van de ‘suicide du roman’, overigens zonder grond, maar van een nieuwe uitdrukkingsmogelijkheid van betekenis was geen sprake. Zonder de blijvende kracht van het roman-proza te ondermijnen, heeft de novelle nu echter duidelijk haar bestaansrecht bewezen. Om de functionele betekenis van de novelle voor deze tijd te verstaan, moet men haar niet zien als een verkorte uitgave van de roman, maar als een nieuwe expressie-vorm, die zich in het bijzonder leent voor de snel wisselende aspecten van het heden. De roman ontstaat uit de continuïteit der dingen, de novelle uit de discontinuïteit van ons gemouvementeerd tijdperk.
In de roman verloopt het gebeuren in zijn diverse ontwikkelingsstadia van phase tot phase, van het exposé naar de eerste complicaties, over een hoogtepunt heen naar een verval of naar een katharsis. De lotgevallen der beschreven figuren voltrekken zich in de durende tijd, - het longitudinale verloop wordt geprojecteerd tegen de achtergrond van het vlak van beschouwing, - waar de lezer buiten staat, althans niet noodzakelijk bij betrokken behoeft te zijn. Deze beschouwingswijze van het leven vindt men terug, zowel bij de historicus als bij de natuur-wetenschappelijk denkende mens, die het bestaande herleidt tot regels en wetten, en de verbijzondering in het lot van verschillende mensen doet uitkomen tegenover het algemeen geldige, van het in historie en traditie verankerde en in bepaalde normen vastgelegde leven.
De novelle gaat uit van het direct weergeven van een bepaalde visie. Hier is het beeld van de tijd niet longitudinaal, maar momentaan. Een dwarsdoorsnede, zoals die in het moment gegeven is, - een transversaal beeld. Dit beeld vertoont een groter gelijkenis met datgene, wat de mens elk ogenblik van het leven ervaart. Hier staat de lezer niet buiten hetgeen gebeurt, hij krijgt niet het leven van een willekeurig gezin, of een wille- | |
| |
keurige generatie voorgezet in een relaas van ontwikkelingen, waaraan hij geen deel heeft in het hier en nu, - maar hij wordt betrokken in situaties, zoals die in elk levensmoment ook voor hem kunnen gelden.
Er zijn eerdere bloeiperioden van de novelle geweest. Men denkt aan Guy de Maupassant, aan Thomas Mann, aan Joseph Conrad en vele anderen, maar in onze letteren heeft men geen equivalent van enige omvang, dat met het buitenland kan worden vergeleken, zelfs niet Couperus. Wat echter deze overvloed van moderne novellenbundels tot een duidelijk tijdsverschijnsel maakt, is de overeenkomst van themata, eenzaamheid, angst, schuldgevoel, ontluistering, onmacht.
Deze novellen geven een actueel tijdsbeeld van het steeds sneller veranderende wereld-panorama. De mens staat niet meer als toeschouwer en waarnemer tegenover het zich-voltrekkende, hij wordt overrompeld door nooit vermoede machten buiten hem, die in zijn innerlijk leven een echo oproepen van alarm, dreiging, onrust en paniek. Niet als onmiddellijk gevolg van bedreigd zijn door atoombom of totale vernietiging, maar doordat hij zich zijn afhankelijkheid bewust maakt van processen, waar hij machteloos tegenover staat. De leuze: ‘Ieder van ons is medeschuldig aan oorlog’ is niet meer van toepassing.
De mens van nu beseft zijn fundamentele eenzaamheid. Hij zoekt de geborgenheid van zijn kinderjaren terug. Met het wegvallen van zekerheden, van steunpunten komt de levensangst. In de psychologie betekent de angst een centraal probleem in het leven van de mens, even complex als ondefinieerbaar. Er zijn talloze vormen van angst, de angst voor alleen zijn, voor het lijden van een nederlaag, voor eigen ontoereikendheid en zelfverwerping. De angst brengt twijfel mee aan alles waarop men had gebouwd, aan de medemens in wie men vertrouwen had gesteld, de macht van de liefde, aan de ordening van morele waarden en van het maatschappelijk bestel. Kafka's oeuvre, op deze angst en twijfel gebaseerd, getuigt van het onbegrijpelijke in de wereld, zoals Camus met L'Etranger de vreemdheid van menselijk handelen als ‘het absurde’ qualificeert.
Nauw verband met de instabiliteit, veroorzaakt door angst en twijfel, houdt ook de waardering van de geldende moraal der gemeenschap, waartegen Gide zich steeds teweer heeft gesteld, en die bij hedendaagse schrijvers vrijwel wordt uitgeschakeld. Zij kiezen hun eigen morele normen en scheppen hun eigen waarden, enerzijds als consequentie van de eenzaamheid, maar ook als uitdaging aan een maatschappij, die het met die algemeen-geldige normen tot een pover resultaat heeft
| |
| |
gebracht, als agressie dus, hetgeen een vorm van creativiteit betekent.
Hoe verschillend stijl en expressie bij Anna Blaman, Adriaan van der Veen, Koolhaas en Mulisch ook zijn, toch hebben zij iets gemeen: de overgang van het bewust-de-werkelijkheid-beleven naar de droom, de verbeelding of het symbool.
Anna Blaman bracht in haar bundel ‘Overdag’ veertien vertellingen bijeen. Zij excelleert in het korte verhaal, dat de nostalgie, het hartstochtelijk verlangen naar verbondenheid met de medemens weergeeft. Haar onthullend vertellen heeft het onontkoombare van de werkelijkheid en tegelijk het mysterieuze van de droom. ‘Spelen of sterven’ is een van haar aangrijpendste verhalen over het onbemind zijn. De jongen, die in de klas niet populair is, zoekt in de pauze tussen de groepjes die met elkaar praten en lachen een plaatsje, ‘waar het niet opvalt, dat hij alleen staat’. De wreedheid van de pubers maakt hem tot een uitgestotene en drijft hem ten slotte in de dood. Zij herinnert in dit onvergetelijk verhaal aan Willem Mertens' Levensspiegel, waarin ook de levensangst tot het gruwelijk einde voert.
Het leven dat zijn beloften niet inlost, de liefde die door gedwongen surrogaat verwoesting aanricht is in het titelverhaal ‘Overdag’ schrikwekkend van grimmige ironie. Zij is meester in het feilloos schetsen van menselijke verhoudingen waarin de liefde en zelfs de charitas ontbreekt. In het openingsverhaal ‘Hotel Bonheur’ komt een alleen reizende vrouw in het franse hotel logeren bij de eigenaar en zijn vrouw. De man, verteerd door levensangst, zoekt bij zijn vrouw steun voor de dreiging van het bestaan, dat hem voortdurend het pistool op de borst schijnt te zetten. Zijn vrouw, die hem innig liefheeft, beschermt hem en de alleenreizende verlaat het hotel, wetend, dat deze man, althans voorlopig, de eenzaamheid zal worden bespaard.
In al deze ‘moment-opnamen’ zien wij de tragiek van een heel mensenleven op de achtergrond. In ‘De zwemmer’ zijn deze verhalen in hun essentie samengevat. Twee vriendinnen zijn aan het strand in gesprek over het tekort aan liefde, zelfs aan aandacht voor elkaar. De ik-figuur heeft onder het gesprek voortdurend een zwemmer in het oog gehouden, die in de branding van de zee is gedoken. Al pratend heeft zij de zwemmer enkele ogenblikken vergeten. Als zij hem weer zoekt, is hij verdwenen. Een hoopje kleren op het strand is wat van hem rest. Hij had gered kunnen worden, als de anderen aandacht voor hem hadden gehad. Maar terwijl zij theoretiseerden, was hij verdronken...
Er is in de toon van Anna Blaman's vertellingen een zelfde nauwkeurig- | |
| |
heid als in Carson Mac Cullers schrijnend verhaal The Ballad of the sad café. Ook hier is die objectieve weergave van feiten, die de authenticiteit van de tragische sfeer zo indringend maakt.
Wat in het werk van Anna Blaman uitzonderlijk fascineert is de kracht waarmee zij instincten en gewaarwordingen in hun essentie onthult, en de volstrekte waarachtigheid van haar inzet: liefde voor de mens, zoals zij in ‘De zwemmer’ als Leitmotiv van haar bundel accentueert: ‘Te weinig aandacht voor elkaar.’
Dit element komt in geheel ander verband ook in sommige verhalen van Adriaan van der Veen tot uiting, wanneer hij zichzelf een gevoelstekort tegenover de medemens verwijt. Weliswaar behoort zijn roman ‘Het wilde feest’ tot de littérature engagée maar toch kent hij de ervaring van het tekort schieten door zich niet voor de ander open te stellen uit gebrek aan aandacht.
In de bundel novellen van Adriaan van der Veen ‘De man met de zilveren hoed’ is het titelverhaal zonder twijfel het hoogtepunt. Het is meesterlijk gecomponeerd doordat hij het verhaal laat doen door een bejaarde moeder, die in haar burgerlijk-geborneerd en zelfingenomen leven haar zoon aan zich blijft binden en zijn huwelijk daardoor gevaarlijk ondermijnt. De zoon heeft een sterk moeder-complex, en de jonge schoondochter, die alleen moet vechten tegen een jeugd-trauma, komt tot een psychische ineenstorting, waardoor zij de kinderen niet kan opvoeden.
Als zij naar een kliniek gaat, zal de schoonmoeder de kinderen wel verzorgen, want die zijn dol op haar. ‘Gelukkig maar, dat ze mij nog hebben.’
In dit zorgvuldig objectief gehouden verhaal zijn de drie figuren verrassend tot leven gebracht en het conflict van het ‘gezond verstand’ met het niet in de normen passende gedrag van de schoondochter is buitengewoon belangwekkend uitgebeeld.
In ‘Alibi voor het onvolkomen hart’ heeft de schrijver die bijna jongensachtig oprechte toon, die ook in ‘De onvoltooide symphonie’ te herkennen is. De dood van een vrouw, die misschien zelfmoord heeft gepleegd, wordt aanleiding tot een schuldgevoel bij de man, die haar heeft liefgehad. Hij voelt zich schuldig omdat er een tekort aan liefde bij hem is geweest. Hij vraagt zich af, wat liefde is. ‘Is de liefde van vandaag dezelfde als die van gisteren of morgen? Is liefde niet voor driekwart hardnekkige trouw aan een gevoel, dat ons eens heeft vervuld en dat wij daarom permanent willen?’
Ook in De onvoltooide symphonie is de eenzaamheid van vergeefse
| |
| |
liefde tot een navrant verhaal geworden. Van der Veen schrijft in onnavolgbaar-eenvoudige stijl die steeds overtuigt van de levens-echtheid der figuren. De avondjapon die het meisje niet thuis durft aan te trekken, - zij geeft voor, Oudejaarsavond bij een vriendinnetje thuis te vieren, maar zij zal die avond voor het eerst heimelijk met een veel oudere man uitgaan, - verbergt zij in een koepeltje op het kerkhof, waar zij zich verkleedt om naar haar afspraak te gaan. En de doodskou, waarvan de japon is doortrokken, voelt men in het hele verhaal.
Toch is de tragiek bij Van der Veen van een ander soort dan van Anna Blaman. Hij bezit niet de nostalgie, die als een orgeltoon in het werk van Anna Blaman klinkt, maar hij heeft in zijn vertellen iets van naïveteit bewaard, iets springerigs in zijn zinsbouw, dat, ondanks rijpheid van inzicht en beeldend vermogen ‘jong’ blijft aandoen. Hoewel hij verwantschap toont met de engelse literatuur in zijn keuze van onderwerp, bezit hij iets van de franse clarté, die elke gemaniëreerdheid uitsluit. Zijn werk is verfrissend en direct van toon. In De man met de zilveren hoed heeft hij een nieuw procédé gebruikt, dat bijzondere verwachting wekt voor zijn volgend werk.
Geheel anders is de bundel van Koolhaas: ‘Vergeet niet de leeuwen te aaien’, een uitermate persoonlijke verzameling dierenverhalen, die in proza aan La Fontaine's fabels herinneren. Hij bezit een humor, die in onze letteren uniek is, en die des te meer treft, doordat de dieren voor ons worden opgeroepen in hun bestaan als dier, maar in menselijke situaties worden geplaatst.
Het langste verhaal, waaraan de bundel de titel ontleent, is een grootse allegorie, die in zekere zin de geschiedenis der religie persifleert op ongekend oorspronkelijke wijze. De leeuw Basra ligt in gezelschap van zijn mindere metgezel Betoel naar een kudde gazellen te kijken. Basra stelt de vraag, hoe het staat met zijn gezag, daar hij boven alle dieren als koning en opperst wezen is gesteld. Weten alle dieren dat eigenlijk wel? Aan de vogels kan het niet gevraagd worden, want als die wegvliegen, blijft er niets van ze over. De jakhalzen zijn te onbetrouwbaar. Misschien de hyena's, die geloven in de leeuw en zijn nederig en beleefd. Maar als Basra de hyena Drauwdie vraagt, of zij weet, wie hij is, kan Drauwdie geen antwoord vinden en Basra velt het dier met één slag van zijn klauw.
De vlo Lyrus werd dupe van dit sterfgeval, want hij moest de wijk nemen van het kadaver. Een andere hyena snuffelt aan de dode Drauwdie en hup, stapt Lyrus over op zijn nieuwe gastheer. Hij zit vol gedachten, want hij heeft het gesprek gehoord over het gezag, de eerbied en het geloof.
| |
| |
Hij moet de opdracht van het onderzoek naar de erkenning van Basra in de wereld uitdragen.
Na tal van avonturen, - de hyena wordt gevangen en verscheept naar een dierentuin, - krijgt Lyrus een andere gastheer: de hond Treffie. En zo vindt hij een aandachtig gehoor bij talrijke dieren voor de vraag omtrent de erkenning van de leeuw als koning en opperst wezen, en de eerbied, het geloof, de onderwerping en het gezag. ‘De leeuw is mijn koning,’ zuchten de dieren zalig en zij noemen zich ingewijden. De muizen, de muggen en talloze kleinere dieren sluiten zich bij de organisatie aan. En zo wordt de eredienst van de leeuw verbreid. Als Lyrus oud is, komt hij terug bij Basra, en dan ziet hij in, dat al zijn ijveren zinneloos is geweest. Het zijn de leeuwen niet, denkt hij bitter. Maar wie dan wel?
Deze spirituele en diepzinnig-humoristische geschiedenis wordt nog overtroffen door ‘Frederick abstract’, het verhaal van een konijn, dat zich schaamt ‘een van de worp’ te zijn en er alleen op uit trekt. Hij komt bij de zee en wordt door huivering bevangen als hij rechtuit de oneindigheid in kijkt. Frederick peinst: ‘Het is, of iets dat leeft, dat wil zeggen met bloed en gevoel, niet hoort op deze plaats. Het is of we niet bestemd zijn om dit te zien, omdat we nooit kunnen ondergaan wat het is. Men zou een plant moeten zijn, om werkelijk doodstil in die ruimte te zijn.’
Het begrip van ruimte en tijd wordt in dit verhaal met grote dichterlijkheid gesuggereerd. Koolhaas heeft zich met deze bundel een aanzienlijke plaats in onze letteren verworven. Want ook ‘De bijeenkomst’, de vertelling over het leven van de meeuw Tractaal, is van hoog poëtisch niveau. De keuze van de namen alleen reeds getuigt van een zeer eigen stijl, die nergens retorisch wordt, doordat een geraffineerde humor alles licht en stralend maakt.
Onder de titel ‘De versierde mens’ publiceert Harry Mulisch zeven verhalen, die tot de merkwaardigste behoren, ooit in ons taalgebied geschreven. Hoe macaber deze fantazieën op allerlei gebied ook zijn, Mulisch heeft ze met zo'n verblindende vaart en schittering geschreven, dat men ze ademloos volgt. Het is, of zijn pen als de stormwind voor hem uit vliegt, en hij rent er achter aan, springend, duikend, zwevend, maar zijn pen ijlt voort met een demonische tovermacht en sleept hem mee van de ene verbeelding naar de andere. Wij zien monsters zoals Jeroen Bosch ze heeft geschilderd, sergeant Massuro, die langzaam zwaar wordt en versteent tot graniet. Het kind van Totec, die de horizonnen heeft bereikt, Quanquauhtinchan, groeit tot in het oneindige, zodat de wereld in een van zijn huidplooien verdwijnt. Een man hoort stemmen
| |
| |
in het lichaam van een paard en de aankondiging van de totale vernietiging van de aarde.
Dit is het sleutelwoord, de totale vernietiging van de aarde. Bernard Brose, luitenant ter zee tweede klas krijgt van de admiraal opdracht een einde aan de oorlog te maken door een ontploffing. Maar op het beslissend ogenblik krijgt hij de hik en sterft: ‘een luchtspiegeling, dat was hij zelf, een besef van bestaan.’
Reeds in Archibald Strohalm werd de hoofdpersoon meegesleurd door Niagara's van gevoelswerelden, gedachtenstelsels, van wanhoop over de onbegrijpelijke ongerijmdheden in de schepping. Zo is Mulisch nu meegesleept door de absurditeit van de totale vernietiging en hij illustreert deze waanzin door paradoxaal gepreciseerde beschrijvingen, door brillant-koldereske sprookjes, die ergens contact met onze ‘werkelijkheid’ hebben. Wat ons na lezing van dit werk bijblijft is bewonderende verwondering over een obsederend schrijftalent, dat met jeugdige agressie boven op de gigantische monsters van ons tijdperk springt, speels, dichterlijk, surrealistisch, met een taalvermogen zoals wij in ons land zelden hebben ontmoet. |
|