Aan dit nummer werkten o.m. mede:
a. alberts. (Zie het maart-nummer).
ary delen. Geb. 1883. Dr. in de kunstgeschiedenis. Was achtereenvolgens onderdirecteur van het Museum Plantijn, directeur van het Rubenshuis en laatstelijk directeur van het Antwerps Museum. Schreef, naast verscheidene kunsthistorische werken, de novellenbundel Prinskensdag (1910) en de romans Het donkere huis (1953) en Niemand ontkomt aan zijn noodlot (1954). Een verzamelbundel van zijn Verzen verschijnt dit jaar bij P.N. van Kampen en Zn. De in dit nummer opgenomen herinneringen vormen een fragment uit een autobiografie-in-voorbereiding: Laat ik nu denken hoe dat alles was.
h.a. enno van gelder. Geb. 1889. Studeerde ned. letteren te Amsterdam en promoveerde aldaar in 1918 op een proefschrift over De levensbeschouwing van P.C. Hooft. Sinds 1939 docent aan de School voor Taal en Letterkunde te Den Haag. Redacteur van het Tijdschrift voor Geschiedenis. Recente publikaties: Vijf eeuwgetijden (1948), Rusland, epos van leed en strijd (1949), Ned. dorpen in de 16e eeuw (1954).
guillaume van der graft (ps. van W. Barnard). Geb. 1920. Ned. Herv. predikant. Studiesecretaris Prof. Dr. G. van der Leeuwstichting. Publiceerde o.m. de dichtbundels In exilio (1946), Mythologisch (1950), Vogels en Vissen (1953) en Woorden van brood (1956). Dit jaar verschijnt zijn lekespel Een ladder tegen de maan.
h.w.j.m. keuls. (Zie het januari-nummer).
jo landheer. Geb. 1900. Was redactrice van het tijdschrift voor poëzie Helikon. Debuteerde in 1925 met de bundel Golven. In 1941 verschenen haar Verzamelde Gedichten, waarvan in 1954 een uitgebreide herdruk het licht zag.
gerrit-hugo pronk. Geb. 1935. Studeert Ned. M.O. te Amsterdam. Hij debuteert met gedichten in dit nummer.
adriaan van der veen. (Zie het mei-nummer).