De man, die hem zijn eten had gebracht, zei, dat hij het niet wist, maar dat hij het zou vragen. Hij riep naar een man, die aan een tafeltje bij het raam zat. Hij vroeg: Weet jij hier in de buurt nog wat te huur?
De man aan het raam draaide zich om en zei niets. De man, die bediende, ging naar hem toe en ze begonnen samen binnensmonds te praten. Toen draaide de man, die bediende, zich om en zei tegen Eugène: Er staan er een heleboel leeg aan de Place Jules Ferry. Weet u die?
Ja, zei Eugène, die weet ik. Welbedankt. Hij betaalde, stond op en ging weg. Hij liep het dorp uit, hij kwam buiten en op een heuvel bleef hij staan. Hij zag in de verte de stad liggen. Hij ging zitten en hij ging al gauw liggen.
Hij moest meer dan een uur geslapen hebben, want toen hij wakker werd, stond de zon al een stuk lager. Hij ging op zijn rug liggen en hij rekte zich uit. Hij zag niets anders dan de lucht. Toen hij weer rechtop zat, zag hij de huizen van het dorp en verder weg de muur van stadshuizen. Hij dacht: Ik zou best terug kunnen lopen.
Hij was moe, toen hij eindelijk om zes uur op het terras van Capoulade op de hoek van de Rue Soufflot en de boulevard St. Michel zat. Ze hadden hem een glas vermouth gebracht en toen hij zag, dat het voor hem stond, voelde hij zich tevreden. Hij zag de mensen om zich heen. De mensen naast hem aan de tafeltjes en de mensen, die langs hem heen op het trottoir liepen. Ze gingen naar huis, ze bleven zitten of staan praten met elkaar of ze zaten stil voor zich uit te kijken. Eugène dronk zijn glas leeg en op hetzelfde ogenblik keek de kelner zijn kant uit. Eugène stak zijn vinger op en de kelner kwam naar hem toe. Nog een vermouth, zei Eugène.
Hij bleef zitten. Tevreden drinkend en kijkend tot halfacht. De zon was al weg en het begon te schemeren. Eugène stak zijn vinger op en betaalde. Hij liep vlug de hellende boulevard af naar het restaurant in de Rue de la Huchette. Voor in het zaaltje was een tafeltje leeg. De kelner legde een schoon wit vel papier over het papier met de vlekken en Eugène ging eten.
Toen hij zijn laatste karaf wijn had leeggeschonken, keek hij om zich heen. Er zaten nog een paar mensen gulzig te eten, te praten en te drinken. Eugène betaalde. Buitengekomen liep hij naar de Seine. De boulevard was nog vol, maar op de kade was het stil. Hij liep naar het huis. Hij bleef staan bij de bank. Hij keek naar boven. Door de blinden heen zag hij de lichten branden, maar de vierde verdieping was donker.
Hij stak over en keek door de poort naar binnen. Hij zag in de loge van