De Gids. Jaargang 120(1957)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Tweede deel] H.W.J.M. Keuls Kwatrijnen Al menigmaal was ik van tegenzin gestorven En vluchtte telkens weg uit mijn begrafenis; In elken dood schijnt nog een levenskiem verborgen, Maar nu ben ik een standbeeld in een grauwe nis. Ik wilde alles wat ik heb gedaan vergeten En van de troostelooze wereld niets meer weten, Ik borg het op en sliep, doch schriklijk droomgezicht: Den steen, waarmee ik 't had bedekt, zag ik gespleten. Gij hebt u aan mijn lippen toevertrouwd Terwijl mijn hart in zonlicht werd gedrenkt: O zoete waan die mij betooverd houdt En met een floers verhult den dood, die wenkt. Eens kondt ge strijden op leven en dood, Toen nog uw blik zijn gouden pijlen schoot; Maar bloed is machtloos tegen tijd en leegte, Reeds staart uw oog zich blind op eigen nood. O verre macht die heimlijk mij doordringt En 't moede hart met gouden stilte omringt, Waar levenden en dooden zwijgend wachten Op 't lied dat mij den hemel binnenzingt. Gij die mijn luister waart in 't vreemde leven: Hebt ge aan de zinloosheid een zin gegeven? Uw zon ging onder, maar uw sterrenbeeld Werd in den mantel van den nacht geweven. Ik ben niet meer bekommerd om mijn lot, Mijn hart is losgeraakt van elk gebod, Buiten mij om bewegen zon en sterren, Ik zwerf in woorden en ik zwijg in God. Vorige Volgende