szijn naam - als Professor van Nederlandsch had. Toen ik plus minus zestien was moest ik de school verlaten, hoofdzakelijk wegens baldadig gedrag. Ik werd toen loopjongen, eerst bij graanmenschen, Kahn & Schoen, Boddemstraat, Antwerpen, later bij de scheepsagentuur Tonnelier & Schepens, St. Paulusstraat, Antwerpen (firma voorgesteld als ‘Beltransat’ in ‘Een ontgoocheling’). Daarna heb ik een jaar lang niets gedaan dan slenteren en boodschappen. In 1901 werd ik vader, en wel op 29 Augustus, drie maanden nadat ik mij als leerling aan de Antwerpsche Handelsschool had laten inschrijven. In 1904 verliet ik die school na voleindigde studies en ging werken bij de Société Coloniale Anversoise, Rubensstraat, Antwerpen, en enkele maanden later op de Banque de Crédit Commerciale, Huidevetterstraat, Antwerpen. Na enkele maanden - ik bracht het zelden tot een jaar - aanvaardde ik een betrekking in Parijs als secretaris van de heer Alfred H. Bustels, Inspecteur van het Ministerie de Olvaro Públicas de la Republika Argentina. Vandaar verhuisde ik, alleen en ongetrouwd in 1908 naar Rotterdam waar ik chef-correspondent geworden was bij de firma Werf Gusto, firma A.F. Smulders, te Schiedam. Ik bewoonde drie huizen in de Snellinckstraat (het eene na het andere natuurlijk).
Na enkele maanden ben ik getrouwd met de moeder van de jongen die in 1901 geboren was en bracht moeder en kind van Berchem bij Antwerpen naar Rotterdam over. (In margine: gedurende mijn verblijf in Rotterdam beschreef ik in ‘Villa des Roses’ mijn leven in Parijs in een pension de famille. Ik schreef daar ook enkele gedichten die ± 1934 in boekvorm uitgegeven werden bij Enschede te Haarlem.) Na drie en een half jaar moest ik bij Smulders weg en ging werken als boekhoudercorrespondent bij de firma De Ridder (toevallig een naamgenoot) te Delftshaven (nu Rotterdam).
Na enkele maanden ging het niet meer en na een verblijf van vier jaar in Rotterdam, waar mijn oudste zoon geïmporteerd uit België, schoolging in de Tuinderdwarsstraat, keerde ik terug naar België waar ik een betrekking gevonden had als boekhouder bij de firma Herz & Wolff die gelatine-fabrieken in Hasselt, Vilvoorde en Nevers (Frankrijk) exploiteerden. (In margine: Na een jaartje verliet ik die gelatinemenschen en stichtte met twee vrienden de Revue Continentale Illustrée beschreven in Lijmen).
Ik ben, geloof ik, in 1912 uit Rotterdam vertrokken, met vrouw en twee kinderen. In Brussel woonde ik eerst in St. Gilles, daarna in Anderghem en dan in Laeken. Toen brak de oorlog uit en ik verliet Brussel daags vóór de intrede van het Duitsche leger, dus in de eerste dagen van Augustus 1914. Ik zocht met vrouw en vier kinderen (overal kwamen er kinderen bij) een schuilplaats bij mijn ouders in Antwerpen, waar mijn vader in de Cuylitsstraat rentenierde.
Gedurende de oorlogsjaren was ik secretaris (alweer) van het Provinciaal Oogstbureel, Afdeeling van het Nationaal Komiteit voor Hulp en Voeding. Honger leed