welke door niets op aarde of in het heelal kan worden overtroffen. De ontelbare kleine en dodelijke veranderingen die deze nieuwe vorm van kunstlicht meebrengt, treden alle onmiddellijk op; duurt het misschien wel een honderste seconde voor onze huid zichtbaar begint te koken en zich opent om de stoom uit ons vlees te laten, dan zou men toch kunnen vrezen dat reeds voordien het dodelijk licht ons denken heeft vernietigd. Deze zorgen zijn ongegrond, want personen die aan dodelijke gammastralen zijn blootgesteld hebben daar vaak niets van gemerkt en stierven pas weken later. Zelfs de beste atoombom, op onze hoed ontploffend, kan dus niet voorkomen dat wij blijven denken - zij het ook misschien langs nieuwe lijnen - tot ons hersen-eiwit van de hitte is gestold. Op den duur, misschien een halve seconde later, zullen de meeste moleculen waar ons lichaam uit bestond, zijn afgepeld tot ionen, en we kunnen dan het merkwaardige verschijnsel meemaken dat misschien zulk een halve molecuul b.v. van water uit onze oogbal, zich verbindt met het tegengesteld geladen fragment spiermolecuul uit de tong van een ons al dan niet vriendelijk genegen persoon, tot een nieuw molecuul, dat later opstijgt in de geweldige wolk, mee wordt gevoerd met de wind, om tezamen met veel anderen in een ver land neer te dalen; een onstandvastig atoom kan deel zijn van dit molecuul, en in dat geval zal het, misschien pas na maanden, eensklaps één straaltje afgeven; daarna zal het van de inheemse moleculen niet meer zijn te onderscheiden.
Waar intussen is onze ziel? Waar zijn de figuren van ons brein waarmee wij het hiernamaals hoopten te bevolken? Vonden zij werkelijk tijd genoeg om te ontkomen? Velen zeggen dat zij zich na hun hopelijk vredige dood, graag tot as zagen verbrand, en zelfs het as verspreid in de wind. As is stof, het is hun eigen stof dat zich als een ontspannen aanwezigheid mag neerzetten over een landschap dat hun geliefd is en bekend. Maar wie ziet zich graag tot een gas met het tot gas geworden meubilair vermengd en verward? Gaat zulk een innigheid niet te ver?
De ontwikkeling van het slimme oorlogvoeren weet nog minder van stilstaan, dan de ontwikkeling der wetenschap. Maar als de een onze ziel kan vernietigen, nog voor de ander haar bestaan heeft gedemonstreerd, dan wachten wij op het sterven met grotere aarzeling dan ooit; ja, dan vragen we ons zelfs af of tegenwoordig de dood wel de moeite van het sterven waard is.