De Gids. Jaargang 119(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 380] [p. 380] M. Mok Voorbijgang Uit het huis met de wijde vensterglazen reiken kinderogen naar mijn ogen, en ik luister, in een ver verbazen, hoe op straat, onder de hoge zeehemel, blindelings het water van hun licht mijn leven binnentreedt, zodat ik nog uren later na kan zeggen wat ik niet meer weet. Het laatste ogenblik Langzaam, met de dampkring van de tijd achter mijn ogen, ga ik naar het dal der donkerheid. Sterren vallen wit door mijn gedachten die nog willen weten van wat al in het oudste morgenlicht verloren ging: lichamen met de kracht van duurzame geheimen; marmerkoel de stem die woorden van de aanvang zegt. Er is te veel geluk versplinterd; door puin loop ik; de maan houdt haar gezicht in sluiers; op het laatste ogenblik zie ik een nacht die eeuwig overwintert. [pagina 381] [p. 381] Bergen aan Zee Bergen aan Zee - men staat op benen midden in dagen met grote witte ogen, men blijft de wereld trouw omdat zij warmte noch schaduw biedt, alleen een handpalm vol zand en wind die in ontwaakte oren een stem doen trillen van geroest metaal. En als men ogen sluit, rust men op golven van zee en hemel, met verlengde leden wier einde in de ruimte overgaat. De winter De winter. Het geheim staat met zijn rug tegen de binnenmuren. Bleek beweegt de hand der zon over een langbemind gelaat. Het droge ritselen van wind langs steen trekt lijnen tussen hart en buitenwereld. De perken der eenzelvigheid zijn rond. Vermoedens kloppen aan gesloten vensters. Ogen vol mist zien mij gedurig aan, terwijl het trage lichaam van de tijd in mij verschuift en iedere gedachte uiteenbreekt in fragmenten zonder zin. Vorige Volgende