| |
| |
| |
Cees Nooteboom
Negen fragmenten van een lang gedicht
die geen schip kan dragen
dat het zaad niet verder brengt
een klein en ratelend rumoer
| |
| |
ik had stiller moeten zijn
als langzaam bevriezen van water -
houdbaar voor velen voeten,
maar langzaam verdwijn ik
langzaam neem ik af als een trapsteen
gesleten door veel voeten.
en als ik een boom ben zeggen ze
hij staat alleen in het donker
in een schrale, geluidloze avond.
| |
| |
de zon groeit het, de maan slaapt het,
een adem zachtjes in de hals geblazen
een streling dichter op de huid gezet
geplukt als bloemen of onkruid
want overal staat het voor handen
ik heb je gekend, ik weet je,
en lange lichtgroene bladeren
ik heb je gekend ik weet je,
snachts was je donker en anders,
een lichaam, voortdurend aan te raken,
een schip, dat ligt in de hand
en zich rustig laat kennen.
| |
| |
(dit is de haven waar we zullen slapen
een golvend weiland waarop schepen grazen,
verzeild in het bed van de avond)
wat nog geluid maakt is niets meer,
ik heb je vleugels laten schrikken,
nu ben ik met veel te veel nevels
een zee die maar schommelt en zich dom gedraagt,
| |
| |
als het nog kon zou ik zeggen
maar het kan allang niet meer
staat wachtend aan het raam
een palm, een plein, een nachtelijke prater,
en nu ik elke dag verminder
komt de waarheid rustiger uit zijn huis:
een adem die tegen de ogen kruipt
te duidelijk word ik vertroebeld,
er groeit te veel op me, planten en alles,
ik reik nog maar tot de enkels -
ik ben géén drinkwater meer.
| |
| |
nevel is op het landschap
langzaam begroeit hij de wereld
en beschildert mijn stem als een vaas
alles is vol met van jou,
of ik nu boom heet of vogel,
ik schud je met mijn veren,
ik maak je steeds opnieuw voor mij alleen,
zoekend naar meer verschijning.
| |
| |
ik kan door de bomen het bos niet meer zien
je hebt me zo volgemaakt,
dat ik het niet meer weet
ik heb mijn lichaam geleerd,
zoals men warmte leert, of mensen,
| |
| |
ik heb te veel getuigen -
bloedend met tranen van bladeren,
| |
| |
èlke versiering geworden -
als hooi dat niet meer geurt
een iemand in het lichaam
die spreekt voor zichzelf, hardop
als een zee in zijn branding
want nog is liefde vanavond,
een mond, een naam, een teken,
een geur die mijn nacht volmaakt,
met de snelheid van spreken
bergwind, de vlakte mijdend,
moedeloos stervend aan scherpte
|
|