| |
| |
| |
Piet Apol
Per order
Voor Wil Fruytier
Toen Vedel zijn huis verliet lag de wereld voor hem open. Weliswaar is dit voor iedereen zo, maar Vedel had het grote voordeel, dat hij niets te verliezen had. En op deze, niet in geldswaarde uit te drukken post, bouwde hij zijn kapitaal.
Al vroeg verliet hij het huis waarin hij was opgegroeid en trok hij naar het zuiden. Het enige dat hij zou kunnen verliezen, waren zijn lichamelijke en geestelijke eigenschappen. Maar als hij deze verloor, zou hij zichzelf niet meer zijn en zou er een ander in zijn plaats zijn gekomen.
Een eventueel verlies zou hem dus niet deren.
Maar hij verloor niets, integendeel, hij had zelfs een eigenschap die zich bijzonder ontwikkelde. Deze kwam voort uit zijn voorzichtige aard: hij was spaarzaam. De eerste tijd dat hij zingend langs de straten trok - en als dit zo te pas kwam - kleine werkjes verrichtte, spaarde hij zijn verdiensten in zijn zakdoek. Steeds wisselde hij het geld tegen de grootste munteenheden, zodat het aantal geldstukken zo klein mogelijk bleef. Toen tenslotte het bedrag te groot werd om veilig met zijn kameraden te verkeren, opende hij een bankrekening. Van die dag af stelde hij een limiet voor het bedrag dat hij bij zich mocht dragen. Zodra hij deze had bereikt - en dikwijls nog eerder - bracht hij het geld naar de bank.
Dat hij deze maatregel niet voor niets had genomen, bleek toen hij op een nacht wakker werd doordat een van zijn slaapgenoten van de grote slaapzaal in het logement waarin hij was terechtgekomen, zijn zakken doorzocht. Hij maakte dadelijk alarm. Gelukkig had de dief zijn kleine bezit niet gevonden, maar nu bleek dat zijn makkers wisten dat hij zijn verdiensten spaarde. Hij begreep plotseling waarom hij niet meer zo
| |
| |
hartelijk als vroeger werd bejegend. Als hij de mannen een gedeelte van zijn voedsel, dat hij in een krant met zich meedroeg, aanbood, namen zij het van hem aan, maar de nieuwsgierigheid die zij vroeger lieten blijken voor wat hij bij zich had was er niet meer. Zij gingen er van uit dat het wel goed zou zijn. Weliswaar niet zo goed als zij het soms hadden na een voordelige dag, maar toch nooit zo slecht als waar zij zich meestal mee tevreden stelden.
Vedel had zich deze omstandigheden nooit zo ingedacht als toen hij - nadat hij de dief had betrapt - weer op zijn bed lag en de morgen afwachtte. Hoewel hij hetzelfde zwerversbestaan leidde als zij, was hij niet in hun gemeenschap opgenomen. Misschien hadden zij hem wel betrapt als hij zijn geld telde of misschien was alleen maar de gelijkmatige kwaliteit van zijn rantsoen eten hun opgevallen, in ieder geval, door deze poging tot diefstal was hij gewaarschuwd.
Want dat het bij deze éne poging zou blijven, durfde hij niet hopen. De dief had verwacht iets te zullen vinden. Door zijn alarmgeroep waren alle mannen wakker geworden. De meesten hadden zich vloekend op de andere zij gedraaid, enkelen hadden gekeken. Degenen die hem niet kenden zouden zich afvragen waarom de dief juist bij hem was gekomen. En aangezien zij geen van allen bezwaar zouden hebben hem te bestelen, had hij nu - doordat hij de diefstal niet had toegelaten - de mogelijkheid vergroot dat hij op een dag zou worden beroofd. Zelfs als hij geen geld bij zich droeg zouden zij dat proberen. Hij was voor zijn kornuiten vogelvrij geworden, terwijl de wet hem op geen enkele manier zou beschermen: hij was immers één van de straatzwervers; de wet zou de ene zwerver toch niet tegen een andere beschermen in zover het de wetten betrof die zij gewend waren te schenden.
Hij kon zich niet meer veroorloven met anderen samen te zijn. Hij ging slapen in hooibergen, in oude schuren of in greppels, en altijd op een manier dat hij niet gemakkelijk door een voorbijganger kon worden ontdekt. Bovendien hield hij er rekening mee dat de plek die hij uitzocht door niemand anders als slaapplaats zou worden gekozen, door zich alleen met de slechtste tevreden te stellen. Het kon hem in zijn schuilplaats niet hard genoeg waaien, de regen kon er niet sterk genoeg indringen.
Tenslotte vermeed hij zelfs de slechtste schuilplaatsen; hij bleef in het open veld, waar hij zich tussen hoogstaand gras of dun groeiend struikgewas aan het oog van voorbijgangers onttrokken wist.
Zolang de zomer duurde was deze manier van slapen nog uit te houden. Maar hij begreep dat hij in de komende winter voor andere problemen
| |
| |
zou worden gesteld. Om deze te ontlopen trok hij steeds verder naar het zuiden. Dat hij dit deed had bovendien nog het voordeel dat hij zijn bekenden onder de zwervers ontliep, waardoor de kans dat hij zou worden aangerand werd verkleind. Overdag vertoonde hij zich openlijk in de straten en in de café's; hij moest werken om te leven. Hierbij liep hij weinig risico's omdat de zwervers hem niet in het openbaar durfden aanvallen.
Iedere avond bracht hij nu zijn verdiensten naar de bank, tot zelfs het kleinste bedrag. Want niet alleen wilde hij dit geld werkelijk in veiligheid brengen, maar ook wilde hij de zwervers, die zijn doen en laten gadesloegen, tonen dat er, doordat hij de bank verliet, niets meer van hem was te stelen. Ook als hij een dag niets had verdiend liep hij een bankgebouw binnen, de gevaren die hieraan waren verbonden riskerend. Want wat zou een zwerver die een bank binnenloopt en geen geld deponeert er anders willen doen dan stelen? De keren dat hij er door hardhandige bewakers was uitgegooid, werd hij met hoongelach door een troep zwervers opgewacht. Hoe zij zo vlug wisten wat er zou gebeuren bleef hem een raadsel. Minder opvallend was zijn aftocht als hij met een politiewagen werd weggevoerd.
Een tiental jaren leefde hij op deze manier. Hij had gedacht dat hij, door naar het zuiden te trekken, de dieven zou ontlopen. Maar het gerucht van zijn rijkdom verbreidde zich sneller dan hij verder trok; overal werd hij belaagd. Soms werd hij 's nachts in zijn schuilplaats ontdekt en hoewel er nooit geld op hem werd gevonden, werd het tegenovergestelde beweerd; als iemand een diefstal had gepleegd, beroemde hij er zich op dat hij Vedel een bezoek had gebracht.
Maar op een dag werd hij door het toeval van zijn belagers bevrijd en wel doordat hij dagenlang met een boerenkar meereed, die hem dwars door een uitgestrekt bos voerde. De boer deelde zijn maaltijden met Vedel en deze vermaakte hem in ruil hiervoor met het vertellen van zijn avonturen.
's Nachts sliepen zij in de kar, - een vooruitgang die Vedel met genoegen opmerkte - om beveiligd te zijn tegen een klein soort gifslangen die de mensen wel, de paarden niet belaagden en waardoor het onmogelijk was zonder voertuig door het bos te gaan. Toevallig was Vedel, juist voordat hij de boer ontmoette, bij de bank geweest; geen enkel gevaar bedreigde hem dus nog. En misschien was dit wel de oorzaak dat hij, toen zij het bos uitreden, de wereld op een andere manier kon beschouwen: het bos scheidde en bevrijdde hem van zijn verleden.
| |
| |
In het welvarende dorp dat zij enkele uren later binnenreden, werd hij zo vriendelijk opgenomen, dat hij besloot zijn oude leefwijze niet voort te zetten, maar bij de boer in dienst te gaan om lichte werkzaamheden te verrichten. Zijn zwerversplunje verwisselde hij voor de kleding van een boerenarbeider en spoedig geleek hij in alles op een van de inwoners van het dorp. Van de eerste dag af woonde hij in een kleine schuur die vroeger als stal had gediend. Het enige dat hij in zijn huis had te doen was het schoon te houden. 's Avonds na het eten ging hij er dadelijk heen. Hij at met de meiden en knechten aan de gemeenschappelijke tafel en hoewel hij altijd vriendelijk tegenover iedereen was, gedroeg hij zich in zoverre anders dan de anderen, dat hij zich weinig met hen bemoeide. Hij sloot geen vriendschap en hij trok zich in zijn huisje terug. Want hij voelde er niets voor om ook maar aan iemand iets over zijn verleden te zeggen. Hij wilde er zelfs niet aan denken. Het gevolg hiervan was dat de dorpelingen hem als een vreemdeling bleven zien, terwijl hij zich in deze gemeenschap volkomen op zijn gemak voelde. Het enige uit zijn verleden wat hij soms wilde weten, was het bedrag dat hij in de loop van de jaren aan de verschillende kantoren had afgegeven. Maar hij had er niet eens de moeite voor over naar de bank te gaan die in het naburige stadje was gevestigd. Dat hij er toch eens binnenstapte, was aan bijkomende omstandigheden toe te schrijven. De boer moest in het stadje zijn en had hem gevraagd mee te gaan. Terwijl deze zijn zaken behartigde zag Vedel, van achter het raam van de uitspanning waar zij tijdelijk hun intrek hadden genomen, het bankgebouw tegenover zich. Zonder zich te bedenken stapte hij er binnen, maakte zich bekend en informeerde naar zijn saldo. De kassier die hem achter zijn loket vandaan monsterde, vroeg hem of hij even wilde wachten en verwijderde zich. Enkele minuten later vroeg een bediende of Vedel met hem mee wilde gaan; de directeur moest
hem spreken.
Vedel had zich voorgesteld dat zijn vraag zou worden beantwoord nadat de kassier vluchtig in een boek zou hebben gebladerd. Het liefst was hij nu het gebouw uitgelopen, maar de argwaan die hij hierdoor zou opwekken, kon gevolgen hebben die hij vagelijk vermoedde: de politie zou er bij worden gehaald, hij zou worden herkend als de zwerver die achter het bos thuishoorde. Als hij straks bij de directeur op zijn kamer zou zitten, zou dit eveneens ter sprake kunnen komen, maar niemand anders zou er zich mee bemoeien; hoe minder mensen iets van zijn verleden wisten, hoe veiliger hij zou kunnen leven.
Hij merkte op dat de directeur hem wantrouwend opnam toen hij zijn
| |
| |
kamer binnenkwam; terecht - zijn eigen gedachten rechtvaardigden dit wantrouwen.
Nauwelijks had Vedel tegenover de directeur plaats genomen of deze begon vragen te stellen: hoe hij heette, waar hij was geboren, waar hij vandaan kwam, wat hij hier deed, waarom hij hier was gekomen, waarom hij op deze manier leefde en waarom niet overeenkomstig zijn maatschappelijk bezit. Vedel beantwoordde de vragen zo goed mogelijk. Maar de laatste vraag verwonderde hem. Hoe zou hij ànders moeten leven?
Welk belang had hij er dan bij om te weten hoe groot het saldo van de heer Vedel was? Was hij wel dezelfde die het geld op de bank had gezet of was hij een ander die zich het kapitaal wilde toeëigenen? Kon hij bewijzen dat hij dezelfde was?
Ja, met zijn handtekening. De directeur schoof hem een kaartje toe; Vedel tekende. De handtekening zou eerst moeten worden vergeleken met die welke aan het hoofdkantoor bekend was.
Had hij nog meer bewijzen? De handtekening zou vervalst kunnen zijn. Als hij Vedel was moest hij begrijpen dat dit in zijn eigen belang werd gevraagd. Doordat hij uit een, voor normale begrippen althans, onmaatschappelijk milieu kwam, waarvan de directeur de normen niet kende, moest hij zijn cliënt beschermen volgens de wetten die voor de bank golden. Waren er geen bekenden die voor hem konden getuigen? Hoe was hij door het bos gekomen zonder aan slangebeten te zijn bezweken? Was er niet iemand die hem had geholpen? Kon deze niet als getuige optreden?
Ja, natuurlijk. Vedel kon bewijzen wie hij was. De boer zou voor hem getuigen. In zijn haast de directeur ter wille te zijn om te voorkomen dat hij de politie erbij zou halen, dacht Vedel niet aan de gevolgen die dit met zich zou kunnen brengen. Over een uur of misschien zelfs vlugger zou hij terugkomen met de man die hem door het bos had vervoerd.
De boer hoorde er vreemd van op toen Vedel hem de vraag van de directeur overbracht. Maar omdat deze een belangrijk man in de stad was, wilde hij de gelegenheid niet voorbij laten gaan hem een genoegen te doen. Samen met Vedel zat hij in de directeurskamer en uitgebreid vertelde hij de ontmoeting met de zwerver en hun tocht door het bos. Zelfs herinnerde hij zich enkele lotgevallen die zijn reisgenoot hem had verteld.
Uit alles bleek dat Vedel de waarheid had gesproken.
Inmiddels was ook de handtekening vergeleken. De directeur had een
| |
| |
kassier met een auto naar het hoofdkantoor - dat ten noorden van het bos lag - gestuurd, omdat hij niet het risico - het allerkleinste risico - wilde lopen een van de belangrijkste inleggers van de bank te mishagen. Van het hoofdkantoor berichtte men hem telefonisch dat de handtekening juist was. Het laatste beletsel Vedel in te lichten was nu weggenomen.
Tegelijkertijd besefte de directeur nu tegenover welk een rijk man hij stond. Het kwam niet bij hem op te denken dat hij de enige van de drie was die het bedrag bij benadering kende. Hij meende dat het Vedel te doen was om een specificatie van zijn kapitaal en hij verontschuldigde zich dat hij deze niet dadelijk kon geven. Over enkele dagen zou dit in orde zijn.
Toen Vedel hem echter verzekerde dat hij slechts het totaalbedrag wilde weten, belde hij de kassier en na een kort gesprek schreef hij een getal op. Hij herhaalde het bedrag hardop en gaf de notities aan Vedel die het papiertje vluchtig bekeek en in zijn zak stopte. Toen Vedel opkeek besefte hij, door het starre en verwonderde gezicht van de boer, wat er was gebeurd; hij had zijn incognito prijsgegeven!
Als hij de boer zou vragen over zijn rijkdom te zwijgen, zou dit tot gevolg hebben dat deze het aan iedereen - onder voorwaarde van geheimhouding - zou vertellen en zou Vedel slechts uit de graad van het wantrouwen dat de mensen niet konden verbergen, kunnen afleiden hoeveel zij wisten. Als hij het hem niet vroeg zou de boer dadelijk, tegen ieder die het wilde horen, vertellen wat hij van zijn knecht Vedel wist, niet in de laatste plaats omdat hij daardoor zelf een zekere waarde zou verkrijgen in de ogen van de dorpsbewoners. Kort nadat zij op de boerderij waren aangekomen, bleek hem dat het nieuws zich had verbreid; hij merkte het aan de manier waarop men tegen hem zweeg. Ook was het aantal buren die de boer kwamen opzoeken opvallend groot.
Diezelfde avond, toen Vedel de gebeurtenissen tijdens zijn bezoek aan de directeur overdacht, werd hij overstelpt door het besef hoe ongelukkig zijn besluit was geweest om de bank binnen te gaan. De consequenties waren van dien aard dat hij zich nu in een gevaarlijker situatie bevond dan toen hij nog aan de andere kant van het bos woonde: op het gerucht van zijn rijkdom zouden slechts de hardnekkigste dieven er in slagen door het bos te komen. Alleen de slimsten onder hen zouden een mogelijkheid kunnen verzinnen hem een gedeelte van zijn rijkdom af te nemen. Tegen dit soort mensen zou hij niet kunnen vechten. Zij zouden middelen weten hem te dwingen naar de bank te gaan om geld op te nemen. Hij
| |
| |
moest hun bij voorbaat de mogelijkheid ontnemen dit te kunnen doen. Als hij zou vluchten, zouden zij hem achterhalen; op die manier moest hij niet proberen aan hen te ontkomen, hij moest blijven. Het zou mogelijk moeten zijn de man die hem wilde dwingen een cheque uit te schrijven, vriendelijk te woord te staan, hem te verzoeken geen onnodige gewelddaden te plegen en hem glimlachend de cheque te geven. En dit zou moeten worden gecombineerd met de onmogelijkheid de cheque te verzilveren. Hij hoefde niet te proberen het geld op een andere bank over te schrijven, daarvoor zou de dief te slim zijn. Deze zou bovendien zo handig zijn dat hij het niet zou wagen zelf naar de bank te gaan; hij zou er een ander op af sturen. Degeen die het minste argwaan zou wekken, zou hij, Vedel-zelf zijn. Hij moest dus voorkomen dat het geld hem op dat ogenblik zou worden uitbetaald. Maar wanneer het ogenblik zou zijn gekomen, zou hij niet weten voordat hij werd gedwongen naar de bank te gaan. Dan zou het te laat zijn de directeur te waarschuwen. Een cheque met een valse handtekening aan te bieden zou evenmin mogelijk zijn. De dief zou deze kennen, misschien zelf kunnen plaatsen. Er moest dus iets met zijn handtekening gebeuren; zij moest niet worden veranderd, maar het moest onmogelijk worden op zijn originele handtekening geld uitbetaald te krijgen. Als hij er iets aan zou veranderen, zou dat door de dief worden opgemerkt, als hij er iets van weg zou laten eveneens. Het beste leek hem iets aan zijn handtekening toe te voegen; voortaan zou hij per order zijn eigen naam tekenen. Want een dief die zijn handtekening nabootste, zou nooit per order durven tekenen omdat hij dan gevaar liep te worden ondervraagd over zijn opdrachtgever. En als Vedel zelf per order tekende, zou geen enkele dief de cheque durven innen omdat deze niet was voorzien van de originele handtekening.
De volgende morgen zat Vedel weer in de kamer van de directeur en besprak met hem de mogelijkheden aan zijn handtekening de letters p.o. toe te voegen. Aan deze eenvoudige vraag bleken echter zoveel moeilijkheden vast te zitten, dat Vedel al geneigd was een andere oplossing te zoeken, toen de kassier, die ter assistentie was geroepen, een uitweg zag. Het was mogelijk wat hij voorstelde uit te voeren. In verband met de bepalingen die door het hoofdkantoor waren opgesteld, zou hij de toevoeging echter zijn leven lang moeten handhaven voor alle banken die ten zuiden van het bos lagen.
Voor hem zou dit geen bezwaar zijn, meende de directeur, omdat hij immers niet naar het noorden zou terugkeren. Indien Vedel het hiermee
| |
| |
eens was, zouden er enkele stukken moeten worden opgesteld. Nadat deze waren bekrachtigd zouden zijn moeilijkheden zijn opgelost.
Vedel knikte; hij gaf zijn toestemming. De oplossing van de kassier ontnam hem het laatste restje angst. Nu was hij volledig een zuiderling geworden, bovendien een man van aanzien door de grootte van zijn kapitaal. Dat zijn cheque's in het noorden niet zouden worden geaccepteerd versterkte de voordelen die hij in het zuiden zou genieten. Het onverbiddelijke van de bepalingen van de bank viel geheel in zijn voordeel uit.
Hij was nog geheel in gedachten verdiept toen hem de papieren die hij moest tekenen werden toegeschoven. Nog onwennig plaatste hij zijn handtekening en de twee voor hem zo belangrijke letters. Hij tekende het ene papier na het andere; de beide anderen tekenden na hem. Af en toe kwam er een typiste binnen met weer nieuwe contracten, waarbij de directeur zich verontschuldigde voor de moeite die hij Vedel bezorgde.
Maar de bepalingen - die onherroepelijk waren - moesten worden nagekomen. Niet slechts om de bank alle zekerheid te verschaffen, maar eveneens in het belang van de cliënt. Toen het laatste stuk was getekend schudden de directeur en de kassier hem de hand en feliciteerden zij hem; zij achtten het een gelukkige dag hem van dienst te zijn geweest.
De kassier voegde er nog aan toe dat het ongeveer een maand zou duren voordat de contracten op het hoofdkantoor waren ingeschreven. Gedurende die tijd zou de bank Vedel geen geld kunnen uitbetalen. Vanzelfsprekend zou de kassier hem echter graag van dienst zijn door hem uit zijn persoonlijk saldo een voorschot te geven.
Vedel dacht na. Tot nu toe had hij nog nooit geld opgenomen. Deze dag gunde hij zich de sensatie daarvan. Bovendien, nu hij in de zuidelijke gemeenschap was opgenomen, wilde hij zijn blijdschap hierover uiten. Hij zou een feest op de boerderij geven. Iedereen wist immers toch al dat hij tot de rijkste ingezetenen behoorde. Hij vroeg een bedrag.
Maanden na die dag werd er nog over het feest gesproken. Vedel had zich als een royaal man doen kennen. Terwijl op het erf de mensen aten en dansten, had Vedel in de schuur zaken gedaan. De landeigenaren hadden in hem een man ontmoet die niet op de prijzen afdong. Van alle kanten waren hem landerijen te koop aangeboden. De notaris was ter plaatse ontboden en had voorlopige koopcontracten opgesteld. Over een maand zou Vedel betalen.
Aan het einde van de dag bleek hem, toen hij de kaart van het dorp nog eens overzag, dat alle landerijen uit de omtrek hem toebehoorden.
| |
| |
Hoewel hij vermoedde dat hij er te veel voor had betaald, was hij toch tevreden. Er was een extra waarde ontstaan doordat de landerijen nu aan één man behoorden. Hij zou de opbrengst van het land kunnen verhogen door een betere verkaveling te maken en er één weg door te leiden in plaats van de ontelbare wegen en paadjes waarlangs de boeren nu moesten lopen om hun land te bereiken.
De volgende dagen sprak hij hierover met de plaatselijke autoriteiten en hun deskundigen. Deze wilden hem zó graag ter wille zijn, dat zij dadelijk begonnen met het maken van plannen en tekeningen, en zelfs met de uitvoering van de werken waar de oplossingen voor de hand lagen.
Tegen de tijd dat Vedel over zijn geld kon beschikken, waren opdrachten aan verschillende aannemingsmaatschappijen van grond- en wegenbouw gegund. Vedel had zijn gehele kapitaal in deze werken geïnvesteerd. Het dorp daverde van het lawaai dat de heen en weer rijdende vrachtauto's veroorzaakten. Langs de wegen zwoegden honderden arbeiders.
De eerste termijnen zouden alle met een cheque worden voldaan op de dag dat de bank zou uitbetalen. Zelf reed hij die morgen naar de bank om een klein bedrag op te nemen. Hiervoor wilde hij de kassier niet storen. Hij liep daarom naar een van de loketten en schreef een cheque uit. In plaats van hem te betalen, vroeg de bediende, die de ondertekening nog niet kende, hem naar een bewijs waaruit bleek dat hij procuratie van de heer Vedel had om per order voor hem te tekenen; bovendien, als hij per order Vedel tekende, verwachtte hij ook nog zijn eigen handtekening. Vedel trachtte hem duidelijk te maken dat de krabbel die hij onder de cheque had geplaatst, zijn eigen handtekening was.
Dus hij tekende per order voor zichzelf? Dat was de hankbediende niet duidelijk.
Juist liep de directeur voorbij. Vedel riep hem en legde hem uit wat er aan de hand was. De directeur knikte al nadat hij enkele woorden had gehoord. Inderdaad, Vedel had niemand aangewezen die voor hem zou mogen tekenen. Hij zou hierover het hoofdkantoor raadplegen.
Vedel was alleen in de kamer. In het aangrenzende vertrek kon hij het gesprek tussen de directeur en het hoofdkantoor volgen:
Er was geen procuratiehouder voor Vedel aangewezen; niemand had volmacht in zijn naam te handelen. Vedel zelf kon niet anders meer tekenen dan per order. Zo was het in de contracten bepaald.
Hij luisterde niet meer; hij had genoeg gehoord. Terwijl het zijn bedoeling was geweest de handtekening te veranderen om zich veilig te
| |
| |
stellen, kon de directie de letters p.o. slechts als afkorting voor iemand die in opdracht handelt aanvaarden. In het gehele zuiden zou zijn naam bij alle banken worden doorgegeven; niemand zou uitbetalen. Ieder ogenblik konden de aannemers komen en hun cheque's aanbieden.
De zekerheden waarmee hij zich had omringd verstikten hem. Hij dacht: ‘Het is onmogelijk een oplossing te vinden, want zelfs als ik mijzelf tot procuratiehouder had aangewezen zou ik alleen kunnen tekenen als ik mijzelf niet meer was.’
Hij sloop naar de deur, verliet de kamer en liep ongehinderd door het trappenhuis. Niemand hield hem tegen toen hij het gebouw verliet. Over hoeveel minuten zou de alarmtoestand worden afgekondigd?
Hij raasde met zijn auto naar het kleine gebouwtje waar hij tot voor een maand geleden nog had gewoond. Hij verwisselde zijn kleding voor zijn oude zwerversplunje; niemand zou hem mogen herkennen. Dadelijk zou de politie hem gevangen kunnen nemen. Het was niet mogelijk in het zuiden te blijven, evenmin kon hij naar het noorden terugkeren. Slechts in het bos zou hij veilig zijn.
Toen verliet hij het huisje en verdween in het struikgewas dat als een uitloper van het woud tot op die plaats was doorgedrongen. |
|