De Gids. Jaargang 119(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 343] [p. 343] Pierre Kemp Feestgids Er is een wit papier geweest. De wind schoof het voor mijn voeten. Ik las aandachtig van een feest met kleurig verlichte stoeten. Vanavond zal het moeten, zei mijn geest. Drie sterren heb ik op mijn kraag gestoken, op weg naar dat park. Het vuurwerk heb ik er nog geroken, maar vol was de bark! Ik ben naar dat papier teruggegaan. Zie je mijn vingers aan de sterren gebraden? Dat heb jij gedaan! Verlang je soms naar slaande daden? Ik verwijs je naar de drukkerij, de tekst is niet van mij! Besef Er komt een meisje, vol vertrouwen in haar kapsel en geloven in haar ogen, met twee blauwe mouwen mijn raam voorbij. Zij voelt zich nog geheel naar boven en haar lippen zijn nog vrij. Zo nog te komen, is mij niet meer gegund, maar vijftig jaar jonger had nog veel gekund. Mijn kapsel heeft maar niet geklaagd en mijn lippen hebben naar niets gevraagd. [pagina 344] [p. 344] Verveelvoudiging Vanmiddag ben ik niet slapen gegaan. Ik verveelvoudigde mij binnen duizenden grasklokjes, om in hun kleine woningen te staan, er zonnetjes te zien schijnen, te luisteren naar het spinnen van hun stralen. Ik werd niet vermoeid, met al mijn kleine longen heb ik er meegebloeid en op mijn wijs hun spinneliedjes meegezongen. Shock Het is niet meer zo stil. Hoor, een vlieg scheert onder mijn neusgaten door! Hele steden van geel, rose en oranje licht kruimel-tuimelen langs mijn aangezicht. Ik, die alles noteer, kijk op de klok en glimlach om mijn shock. Die man Die man loopt langs die lantaarn, of wij er állen langs gaan. Hij doet dit alle avonden gaarne en blijft er dan even onder staan. Hij wacht op iets in het komende, niet op een geluk of een leed, maar iets dat, door hem vernomen, de macht van zijn schaduw verbreedt. Ik kan van mijn plaats niet wijken en blijf mij in hem bekijken. Hij glimlacht, of hij dit weet. [pagina 345] [p. 345] Entomologie Soms wil ik zo verinnigd leven met de lucht. Is zij wel die decoratieve Blauwe, er als blad van licht in te zweven? Is zij niet vol minieme moordende dieven, eerst hun scharen voor elkander slijpend? Waar is de confectie voor de poten, naast de vleugels naar elkander grijpend? Broekjes moeten hier komen voor de groten en jurkjes voor de kleinen! Geen vergif mag meer worden gespoten uit het leven van die glazen lijnen! Huichelen moet hier alles gelijk de mens! Vaarwel verinnigd leven met de ideale lucht tot aan mijn grens en mijn laatste zucht! Oud-zilver en oud-goud Arm in arm met het licht van de maan kijk ik de portretten van de sterren aan. Wij wisselen over hun galerij een druk van een arm in een zij. Licht kan niet zo glimlachen, vooral dat van de maan schilfer aan schilfer. Ook door mij druppelt het verval en de druk van mijn arm wordt al oud. Die van de maan is al oud-zilver naast die van mij oud-goud. [pagina 346] [p. 346] Hoed Het geluk onder zulk een hoed te leven rijdt op een rijwiel naast een heer. Ogensaus werd mij gegeven, die te genieten kijk ik er op neer. Toch wil dat beige mij bedroeven, het bloeit in geen soort zonneschijn. Het is niet wat mijn ogen zo behoeven. Rood had die hoed moeten zijn! Normaal droomverkeer Nu de haren onder mijn neus wat langer zijn geworden, is er met mijn nachten iets niet in orde. Ik droom van snellere locomotieven, luisterend naar een reus in hun soort, die zeer haastig pompt, en van langzamere oude gelieven, niet meer kussend zo prompt. Ik verlang nu zeer naar mijn kleine schaar, voor een snel herstel van het normale droomverkeer. Vorige Volgende