De Gids. Jaargang 119(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 255] [p. 255] Cola Debrot Infanta Zie, haar verfijnd gezicht is, alles wel beschouwd, vervreemd in zwijgzaam licht, zo tussen moe en koud, een zonderling gedicht, een lied dat juicht en rouwt en eensklaps onverricht - erzake weer ophoudt. Het volk bemint haar zeer, het volk dat bidt en vecht. Dit schept geen blijdschap meer, het schept gewoonte-recht. Revolte voor de deur! Hoe muitziek is het volk! In nachten zonder kleur spitst het vlijmscherp de dolk die eens haar hart doorboort, zo droomt zij, de Infanta, en, wonder ongehoord, haar heiligt, kleine Santa, [pagina 256] [p. 256] straks in het paradijs met bloedend hart de tolk - O Heer, Kirie-eleis - van haar verpauperd volk. De opstand is mislukt, de spanningen voorbij. Het hof, zinnenverrukt, ademt weer frank en vrij. Ik zeg geen woord teveel, en ook dat woord vloeit heen. Haar valt niet meer ten deel dan enkel nog maar een aanhouden van de vrees dat leven haar begeeft en zij toch verder leeft moeizaam in Aranjuez. Vorige Volgende