De Gids. Jaargang 119
(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Joaquín E. Weiss y Sánchez
| |
Mexico.- Het begin van de moderne stroming in Mexico | |
[pagina 175]
| |
schommelde in het tweede kwart van deze eeuw tussen de werken van José Villagrán Garíca, hoogleraar aan de Academie van San Carlos, die een verzoening inhielden tussen het functionalisme en de academische principes, en die van Juan O'Goran, leerling van de schilder Diego de Rivera, die een machinalistisch karakter hadden. Tenslotte won een functionalisme gebaseerd op de grondwaarheden van de internationale architectuur en in overeenstemming gebracht met de nationale levenssfeer en het nationale temperament. Een van de meest kenmerkende aspecten van deze acclimatisering is het samengaan van de architectuur met de andere beeldende kunsten - vooral de beeldhouwkunst, de schilderkunst en de mozaïekkunst - die in Mexico een grote levenskracht aan de dag leggen en een zuiver inheems karakter dragen. Een verdere bijzonderheid van deze Mexicaanse stroming is haar verhouding tot de sociale revolutie, zodat de meest opvallende bouwwerken tot stand zijn gekomen door hulp van de Regering ten bate van nieuwe sociale organismen, terwijl ook planificatie en gemeenschappelijk wonen hierbij een belangrijk aandeel hadden. Een van de belangrijkste bouwwerken van dit soort is de wijk ‘Presidente Alemán’ in de hoofdstad (1947), ontworpen door Mario Pani met medewerking van Ortega Flores, Gómez Gutiérrez en J. de Rozenweig. Hierbij werden 1.080 flats gebouwd, verdeeld over zes gebouwen van dertien verdiepingen en zes van drie verdiepingen, waarbij dan nog komen: een postkantoor, scholen, een crèche, gehoorzaal, zwembad, sportvelden en allerlei winkels. De zigzag-opstelling van de vier middelste gebouwen, de ritmische verdeling van de functionele elementen en de zorgvuldige keuze van de gewone materialen hebben een geheel opgeleverd dat zeer aantrekkelijk is en veel minder gekost heeft dan andere soortgelijke projecten. Een plan dat nog belangrijker is, is de wijk ‘Presidente Juárez’ van Pani en Ortega Flores (1950), gelegen in een groot park aan de buitenkant van de stad. Deze groep gebouwen is een interessant samenstel van 19 grote wooneenheden van verschillende hoogte en meer dan 60 afzonderlijke huizen, verlevendigd door uiteenlopende effecten van samenvoeging en kleur van de materialen en door de geglazuurde ceramiek van Carlos Mérida. Het grootste program van planmatig bouwen dat men in Mexico heeft ondernomen, is de wijk ‘Jardín Balbuena’, ontworpen door Félix Sánchez en zijn medewerkers. Dit omvat afzonderlijke huizen, in serie gebouwde huizen en flatgebouwen met een totale capaciteit van 42.000 bewoners. Een van de belangrijkste afzonderlijke gebouwen is dat van de ‘Segu- | |
[pagina 176]
| |
ridad Social’ in de Paseo de la Reforma, gebouwd door Carlos Obregón Santacilia. Hierin gaat de functionele schoonheid van de ruime voorgevels die geheel bestaan uit glas ingelijst door brede stroken metselwerk, samen met juist toegepaste decoratie binnen, waaronder beeldhouwwerk van González Camarena. De ‘Escuela Normal de México’ van Mario Pani (1946), een van de grootste constructies van dit soort, wordt bekroond door een hoge toren en heeft een grote gehoorruimte in de open lucht in de vorm van een V waarbij de galerijen van de zes verdiepingen die hieraan grenzen als loges gebruikt kunnen worden. De nauwgezette bestudering van de details, de grote friezen met beeldhouwwerk van Ortiz Monasterio en een grote muurschildering van Orozco hebben aan dit bouwwerk een bijzondere plastische rijkdom in geheel nationale tint gegeven. Een van de laatste en belangrijkste bouwwerken van de Regering is de ‘Secretaría de Comunicaciones y Obras Públicas’ gebouwd door Carlos LazoGa naar voetnoot1) in samenwerking met Raúl Cacho en Augusto Pérez Palacios De grote rijen ramen met gemetselde vensterbanken worden omlijst door grote stroken mozaiek met folkloristische, symbolische en sociale voorstellingen, terwijl enige beeldhouwwerken de synthese van de drie zusterkunsten voltooien. Het meest representatief voor de moderne stroming in Mexico is de ‘Ciudad Universitaria’ (universiteitsstad), niet alleen door zijn uitgestrektheid - die alles overtreft wat er in dit genre tot dusver voltooid is - maar omdat hierin alle schakeringen van deze stroming tot uitdrukking komen en het, desondanks, een harmonisch geheel is gebleven. Gebouwd naar een algemeen plan van Mario Pani en Enrique del Moral, terwijl aan de afzonderlijke gebouwen de belangrijkste Mexicaanse vaklieden en technici medewerkten, is dit bouwwerk met een capaciteit van 30.000 studenten, dat 20.000.000 dollars heeft gekost, een voorbeeld van de sociale en culturele zorg van de Regering en de leidende klasse. De gesteldheid van het vulcanische terrein van ‘Pedregal de San Angel’ waarop de Ciudad Universitaria ligt, is van grote invloed op de plannen geweest, doordat er verscheidene platformen waren, ieder met een eigen vorm, niveau en bodemstructuur, waardoor elke groep zijn eigen sfeer gekregen heeft. Tegelijkertijd verkreeg men door hun ongewone rangschikking en door bij vele gebouwen gebruik te maken van de aanwezige lava, dat zij uitstekend pasten in de omringende natuur. Voor de vormgeving heeft men bij dit ongewone geheel een gelukkige synthese gevonden van | |
[pagina 177]
| |
de conventionele vormen van de moderne architectuur, van de huidige nationale kunst en van de kunst uit de tijd voor Cortés. Het eerste vindt men terug in alle gebouwen, zoals die van de Faculteiten voor Natuurwetenschappen, Letteren, Techniek, Medicijnen enz., terwijl het nationale en het inheemse vertegenwoordigd is door de muurschilderingen van Siqueiros (administratiegebouwen), de gepolichromeerde reliefs van Rivera (stadion) en vooral door het reusachtige mozaiek van O'Gorman, dat de muren van het magazijn van de bibliotheek geheel beslaat en een codex uit de tijd vóór Cortés voorstelt. Tegenover deze bouwwerken waarbij men het moderne enigszins poogt te doordrenken met de geest van de traditie, staan andere die meer rigoreus functionalistisch zijn zoals de wolkenkrabber van de ‘Comisión de Recursos Hidráulicos’ gebouwd door Pani en del Moral (1950), de ‘Secretaría del Trabajo’ door Ramírez Vázquez, de ‘Registro de la Propiedad’ door Federico Mariscal en talloze kantoorgebouwen, ontworpen door Robina en Ortiz Monasterio, Sordo Magdaleno, del Moral, Villagrán Garcia, Carlos Lazo en anderen. De meest recente en volledige uiting van het structurele purisme vindt men in de ontwerpen van Félix CandelaGa naar voetnoot1). Zeer originele en veelbelovende ontwerpen van hem zijn: de Beurs van Mexico, het gebouw van de Douane, de laboratoria van Ciba en Lederle, de fabrieken van Herdez en de kerk van O.L. Vrouw van de Eenzaamheid in Coyoacán, die hij gebouwd heeft in samenwerking met de achitect Enrique de la Mora. | |
Brazilië.- Lucio Costa, die zijn opleiding in Frankrijk heeft genoten, is de pionier van de moderne beweging in Brazilië, die een begin nam kort nadat Vargas in 1930 aan de macht kwam. In zijn atelier ontwikkelde zich de beroemdste Braziliaanse architect Oscar Niemeyer, aan wie het te danken is dat in 1936 Le Corbusier overkwam om de toekomstige Universiteitsstad te ontwerpen. Het direkte contact met de Frans-Zwitserse meester is beslissend geweest voor de uiteindelijke rijping van een groep talentvolle Braziliaanse architecten, die het grootste deel van de moderne gebouwen met internationale betekenis in Latijns Amerika op hun naam hebben staan. Zonder voorbij te gaan aan het gebruik van tegels, van versieringen in koloniale stijl en soms van muurschilderingen hebben toch de Braziliaanse architecten niet, zoals in Mexico, de nationalisering van de buitenlandse stromingen door middel van de beeldende kunsten, die hier ook | |
[pagina 178]
| |
niet zo ver gevorderd waren als in dat land, als duidelijk omlijnd doel voor ogen gehad. Dit eigen karakter verkregen zij door de middelen die ze gebruikten ter bescherming tegen het klimaat, het licht, de warmte en de vochtigheid die hun belangrijkste zorg waren. In dit opzicht hebben de Brazilianen boven de technologische middelen, zoals isolatiemateriaal, air-conditioning en kunstverlichting (waarvan installatie en onderhoud veel geld kosten) de voorkeur gegeven aan achitectonische en constructieve, dus plastische oplossingen. De belangrijkste hiervan zijn de quiebraluces (lichtbrekers), tegels van asbest-cement, horizontaal of verticaal bewegelijk of onbewegelijk opgesteld voor de venstersGa naar voetnoot1), de jalousieën van cement, terracotta of hout, de doorlopende luifels boven de ramen, de scharnierende, hangende of schuifbare zonneblinden en tenslotte de zonneschermen. Deze middelen, die de mens beschermen tegen de zonnestralen en de weerkaatsing van het licht, zijn tegelijkertijd slechts zeer geringe afscheidingen tussen het interieur en de buitenwereld. Het Ministerie van Opvoeding en Volksgezondheid in Rio de Janeiro (1937-'42) wordt als het beste moderne bouwwerk van Brazilië beschouwd en als een van de beste regeringsgebouwen die tot nog toe uitgevoerd zijn. Hiervoor werkten samen Costa, Niemeyer, Ledo, Moreira en Vasconcelos; Le Corbusier was adviseur. Het gebouw bestaat uit een 15 verdiepingen hoog gedeelte, bestemd voor bureau's, en een rechthoekig laag gedeelte, dat een conferentiezaal en een tentoonstellingszaal bevat. Op het dak hiervan is een tuin die toegankelijk is vanuit het bureau van de minister. De ruime gevels die op het Noorden en Zuiden liggen, bestaan geheel uit glas, terwijl de smalle en geheel dichte gevels op het Westen en Oosten bezet zijn met grijs-rose graniettegels. Aan de Noordkant (de zonnekant op het Zuidelijke halfrond) vormen de uitstekende randen van de verdiepingen met de verticale lijsten een eindeloze reeks cellen, waarin horizontale, beweegbare quiebra-luces geplaatst zijn om de vensters te beschutten; dit functionele element is uiterst indrukwekkend. Bij het gebouw van de Asociación Brasilera de Imprente in Rio, van Marcelo en Milton Roberto, werden aan de gevels die aan de zon zijn blootgesteld, verticale vaste quiebra-luces gebruikt, die schuin zijn geplaatst en van de voorkant van de kantoren gescheiden zijn door een loze ruimte waarin de warmte zich kan verspreiden. Lucio Costa gebruikte jalousieën van terracotta gecombineerd met quiebra-luces in de grote flatgebouwen Nova Cintra, Bristol en Nova Caledonia, die geheel in het Noorden van | |
[pagina 179]
| |
het park Guinle liggen. Hierdoor verkreeg hij een regelmaat en afwisseling die corresponderen met verschillen van het interieur. De meest originele en gewaagde voorbeelden van de moderne stroming in Brazilië zijn de bouwwerken van Oscar Niemeyer, die op zich zelf al een verklaring zijn voor de snelle roem die hij zich in de architectenwereld heeft verworven. Volgens Niemeyer moet men het orthodoxe functionalisme overwinnen door plastische oplossingen. Volgens hem ‘is de zeer grote vormenmogelijkheid van de huidige bouwsystemen met hun instinctieve voorkeur voor de gebogen lijn (een werkelijke affiniteit met de barok uit de koloniale tijd) de voorwaarde voor de vrije vormen van hun nieuw en verbazingwekkend plastisch vocabulair’. Zijn ontwerp voor het hotel in Ouro Preto, een volledig barokke stad en nationaal monument, moest goedgekeurd worden door de spanGa naar voetnoot1). Door middel van een pannendak, het verstandig gebruik van de locale steensoorten en het toepassen van kleuren die in de stad overheersten, slaagde Niemeyer erin het nieuwe gebouw aan de omgeving aan te passen zonder dat het volledig moderne karakter ervan geschaad werd. Daar het op palen is gebouwd heeft men op de begane grond een onbelemmerde doorkijk. Een oplopende weg leidt naar de verdieping waar de voor het publiek toegankelijke zalen liggen, waarboven twee verdiepingen zijn met enkele en dubbele vertrekken, die zo intelligent gecombineerd zijn dat men geen ruimte behoeft te missen die anders ingenomen zou worden door de gang van de bovenverdieping. Niemeyer heeft ook verscheidene gebouwen op zijn naam staan van het ontspanningscentrum Pampulha in Belo Horizonte, de hoofdstad van de belangrijke staat Minas Gerais. Het Casino, dat op een kleine heuvel ligt aan een kunstmatig meer, is gebouwd op een ongelijk systeem van pilaren waardoor hij vrijliggende vloeren en gevels kreeg. Deze gevels bestaan uit glas afgewisseld door stroken natuursteen, of tegels volgens Portugese traditie. Daar bouwde Niemeyer ook het ‘Isla-Resteurante’ (Eilandrestaurant), waarbij hij een vrij gebruik maakte van gebogen lijnen. Verder ook de rechthoekige en suggestieve Yacht Club. In de kerk van Sint Franciscus van Assisië, ook in Pampulha, gebruikte hij de gebogen lijn bij de parabolische en kegelvormige gewelven, waarvan de timpanen versierd zijn met voorstellingen uit het leven van de Heilige, op gebakken tegels naar ontwerp van Carlos Portinari. Deze bijzonder originele, maar geheel expressionistische kerk werd door de kerkelijke autoriteiten zo sterk afgekeurd, dat ze nog steeds niet geconsacreerd is. | |
[pagina 180]
| |
Op het ogenblik is er weer een zeer belangrijk werk in aanbouw, namelijk het ziekenhuis ‘Sui Amerique’ in Rio de Janeiro, dat onder leiding staat van Niemeyer, in samenwerking met Helio Uchoa en de bekende landschapschilder Burle Marx. In de laatste tien jaren zijn er in Brazilië bouwwerken uitgevoerd zoals het gebouw van het Kankerinstituut in São Paulo van Rino Levi en Roberto Carqueiro (1949-'54), het Ceppasgebouw in Rio de Janeiro van Jorge Machado Moreira (1952) en het indrukwekkende complex van flatgebouwen, die in Rio op een heuvel zijn neergezet door Alfonso Eduardo Reidy (1948-'50): deze tonen de toenemende belangrijkheid van deze beweging aan, alsook de hoge kwaliteit en de duurzaamheid van haar verschillende voortbrengselen. | |
Cuba.- Tegen 1928 begonnen in de Republiek Cuba de conferenties en polemische geschriften ten gunste van de nieuwe richting waarin de architectuur zich ging bewegen. Hierna kwamen de eerste ‘moderne bouwwerken tot stand, die in vorm en afwerking nog duidelijk de invloed lieten zien van de zo pas in Parijs gehouden Tentoonstelling van Decoratieve Kunsten. Deze overgangsfase duurde tot ongeveer 1940, toen men onder invloed van het Europese functionalisme niet alleen de historische vormen prijsgaf, maar ook die van de Tentoonstelling van 1925. Omdat men zich de bouwkundige en estetische principes hiervan nog niet eigen had gemaakt, vertoont het grootste deel van de volgende bouwwerken echter onzekerheid van opzet, starheid in de onderling verbinding van de delen en armoede van vorm en kleur. Maar ook al werd dit moedig verzaken aan al het bekende ten gunste van de nieuwe architectonische stromingen de oorzaak van een tijdelijke onzekerheid ten aanzien van de koers die men volgen moest, het was tevens een prikkel om hier overheen te komen en versnelde het vernieuwingsproces van de architectuur. Tegen het midden van deze eeuw bemerkt men in de Cubaanse architectuur een steeds grotere waardering van de structurele plannen, vormen en elementen als bewerkers van architectonische effecten. Tegelijkertijd benutte men de eigenaardigheden van de natuurlijke en menselijke omgeving om hieraan de formules die opgesteld waren door de internationale architectuur, aan te passen. Het bouwen in gewapend beton, het systeem waaraan de Cubaanse archtecten de voorkeur geven en waarin zij een volledige meesterschap hebben verworven, verving de dragende muren van baksteen. De stutten van vijf of zes meter werden vier of zelfs drie meter. De compositie van verticale lijnen werd horizontaal. | |
[pagina 181]
| |
De quiebra-luces verschenen en enkele gebouwen werden zelfs op pilaren gebouwd. Maar tezelfdertijd verschenen er luifels tegen het geweld van zon en regen. Opnieuw verschenen de zonneblinden, die vervangen waren door ruiten, die niet pasten bij het klimaat van dit land. Overal werden terrassen en balcons aangebracht die zo geëigend zijn om van de koelte van een tropische bries te genieten en de buitenwereld te bekijken, waardoor vermeden wordt dat men het gevoel krijgt opgesloten te leven, iets wat onverdragelijk is voor de Cubanen. Tenslotte neemt men zijn toevlucht tot kleuren, misschien door een atavistisch opduiken van de koloniale voorkeur voor veelkleurigheid. En deze vaardig tot stand gebrachte synthese tussen het uitheemse en het nationale heeft het eigen karakter van de huidige Cubaanse bouwkunst bepaald. Niettemin hebben de architecten tot nu toe weinig voortvarendheid aan den dag gelegd bij het zoeken van medewerkers onder beeldhouwers en schilders van muurschilderingen, die in zo belangrijke mate hebben bijgedragen tot de vermenselijking en het eigen karakter van de moderne bouwkunst in andere Latijns-amerikaanse landen. De belangrijkste en meest karakteristieke moderne constructies vindt men in de hoofdstad, La Habana, die met zijn voorsteden bijna een miljoen inwoners heeft. De voortdurende bevolkingstoename tezamen met de bloeiende handel en industrie (vooral van rietsuiker) heeft in alle geledingen een buitengewone bouwactiviteit veroorzaakt. Tot de bouwwerken die de meeste opgang gemaakt hebben behoren de flatgebouwen, die in de laatste decennia van gemiddeld drie of vier tot tien of twaalf verdiepingen zijn uitgegroeid. In financieel opzicht ondervinden de gebruikelijke flatgebouwen, namelijk die welke verhuurd worden, in Habana een sterke concurrentie van de koopflats of wel het z.g. ‘horizontale eigendom’. Een groot aantal middenstandsgezinnen verwerven zich een eigen woning door gedurende 10 tot 15 jaar maandelijks een bedrag te betalen dat ongeveer gelijk is aan dat wat zij anders aan huur zouden moeten betalen. Daarentegen is er nog bijna niets gedaan om een woning te verschaffen aan de armen, voor wie, naarmate de oude kazernewoningen vervangen worden door luxueuze flatgebouwen, het steeds moeilijker wordt om een woning te krijgen. Junco, Gaston y Domínguez en later Pizarro, Lanz en del Pozo voerden bij twee grote flatgebouwen, die kort voor het midden van deze eeuw gebouwd werden, bij elke flat vooruitstekende terrassen in, ter aanvulling van de afgesloten ruimte die noodzakelijkerwijs beperkt was door de hoge prijs die men moest betalen voor grond, materialen en arbeidskrachten. | |
[pagina 182]
| |
Nu is men deze terrassen gaan waarderen als een onmisbaar element bij dit soort gebouwen. Bij het toenemen van het aantal verdiepingen ziet men de terrassen naar boven toe elkaar opvolgen als uitgeschoven laden van een monumentale kast. De laatste gebouwen van dit soort zijn ‘Retiro Radial’, gebouwd door de firma ‘Perez Llana, Architecten’, en die van de bouwmaatschappij ‘Capi’, beide bestemd voor ‘horizontaal eigendom’. Om een eindeloze herhaling van balcons of terrassen te vermijden hebben enkele architecten de voorkeur gegeven aan balcons die over de hele lengte van het gebouw doorlopen. In de ‘Torre Olán’, door Antonio Santana ontworpen op de plaats waar twee straten een scherpe hoek met elkaar maken, lopen de balcons langs de twee buitengevels en draaien ook om de hoek heen, hetgeen een zeer dynamisch effect geeft. Bij een gebouw dat door Darío Rojo ontworpen is, wekken de opeenvolgende rijen balcons de suggestie van dekken van een grote oceaanstomer. Wat grootte betreft hebben de Cubanen een record gevestigd, namelijk in de ‘Apartamientos Residenciales’, ontworpen door en gebouwd onder leiding van Ernesto Gómez Sampera, dat 35 verdiepingen telt en 350 flats en beschouwd wordt als het grootste gebouw van dit soort dat tot nu toe in gewapend beton werd uitgevoerd. Veel grote flat- en kantoorgebouwen zijn gebouwd als investering van instellingen van sociale zekerheid van vakbonden of syndicaten. De ‘Seguro Social del Arquitecto’ (Sociale Verzekering voor Architecten) zelf was de eerste die een gebouw van 8 verdiepingen liet optrekken naar ontwerp van Puentes, Bonich en Franklin, waarop twee grotere volgden, die respectievelijk ontworpen werden door Enrique Cayado en Humberto Alonso. Een van de meest interessante en geslaagde gebouwen van dit soort is dat van de ‘Retiro Odontológico’ van 15 verdiepingen, ontworpen door Quintana, Rubio en Pérez Beato, waarvan de gevels aan de zonkant geheel bestaan uit quiebra-luces. Op het ogenblik zijn dezelfde architecten bezig met een groot gebouw voor de ‘Seguro del Médico’, volgens een ontwerp dat bij een hiervoor uitgeschreven prijsvraag bekroond werd. Het heeft golvende lijnen en gevels die verlevendigd worden door balcons en terrassen, die ritmisch daarover verdeeld zijn. Ofschoon door de zuinigheid en de haast waarmee de Regering het bouwen van openbare gebouwen heeft aangepakt, vaak goede projecten zijn mislukt, staan hiernaast ook andere die zich onderscheiden doordat zij functioneel en architectonisch zeer geslaagd zijn. Daartoe hoort het ‘Tribunal de Cuentas’ van Aquiles Capablanca. De ramen van de gevel die aan de zonkant ligt, zijn beschermd door een raatvormig systeem van | |
[pagina 183]
| |
dunne, vooruitspringende randen, waardoor een contrast ontstaat met dat gedeelte waarin de vestibule en de verticale verbindingen liggen. Dit is namelijk geheel dicht en bezet met een locale steensoort. Het kort geleden afgebouwde Ministerie van Verkeer van Gastón en Gómez Sampera, dat een sterke horizontale lijnwerking heeft, rondlopende hoeken en sobere gevels die bestaan uit grote metalen ramen afgewisseld met vensterbanken van tegels, kan men met recht tot de beste gebouwen van deze tijd rekenen. Tenslotte is de Biblioteca Nacional José Martí een bouwwerk waarbij het hoge boekenmagazijn domineert. Doordat de archtecten, Govantes en Cararrocas, hieraan een stoer en tegelijkertijd voornaam karakter hebben gegeven, is het een indrukwekkend monument geworden ter nagedachtenis van de grote Cubaan, die zich zozeer in de literatuur heeft onderscheiden. Het bouwkundig genre waaraan men in Cuba de meeste aandacht besteedt en waarin zich de nationale smaak en levenssfeer eingszins beter weerspiegelt, is de particuliere woning. Maar hun aantal en verscheidenheid maakt het ons onmogelijk op afzonderlijke bouwwerken in te gaan. Wij kunnen alleen zeggen dat, ondanks het ‘neo-eclecticisme’, de brede vensters met zonneblinden, de terrassen en balcons, de vooruitstekende randen, de kleur (die aangebracht is, of de kleur van de materialen zelf) en de tuinaanleg aan de verschillende huizen toch een betrekkelijke eenheid van karakter geven. Met de bedoeling om deze huizen een meer eigen karakter te verlenen is er sinds kort een stroming ontstaan, die hieraan iets van de geest (versta dit goed; niet van de vormen) van de inheemse bouwkunst wil meedelen, die geworteld is in het klimaat en de nationale gewoonten. Tevens merkt men een grotere aandacht voor de structuur en een groeiende waardering voor de estetische eigenschappen van de verschillende materialen op. Hierin hebben zich het meest onderscheiden de architecten Bosch en Romañach, die in 1949 de Gouden Medaille van het College van Architecten hebben gewonnen, Guerra en Mendoza, die dezelfde prijs in 1952 kregen, Arroyo en Menéndez, Morales y Co., Moenck en Quintana, Max Borges Recio, Frank Martínez, Alicia en Helena Pujals, en anderen. Wanneer wij bedenken hoezeer de moderne beweging in Cuba in de laatste tien jaar vooruit is gegaan en letten op de grote werken die in aanbouw zijn, zoals het ziekenhuis ‘Nuestra Señora de las Mercedes’, ontworpen door Morales en Co., het Teatro Nacional van Arroyo en Menéndez en het Palacio de Justicia van Pérez Benitoa, is het niet teveel als men | |
[pagina 184]
| |
beweert dat de Cubaanse architectuur op het punt staat zich tussen die van de andere landen in Latijns Amerika in de eerste linie te plaatsen. | |
Venezuela.- De Venezolanen sloten zich pas laat bij de moderne beweging aan, waarbij de eerste stap die zij moesten doen, een uitbreidingsplan was voor de hoofdstad Caracas, waarin de toekomstige bouwwerken een organische eenheid moesten vormen (1939). Het eerste werk van dit nieuwe en veelomvattende bouwplan en tevens het eerste in moderne stijl was de sanering van ‘El Silencio’, een verlaten en ongezonde wijk in het hart van de stad, die is uitgevoerd door Carlos Villanueva (1943-'46). De oplossing, die gekozen werd, had de bedoeling om de toekomstige as van de stad, de grote Avenida Simón Bolívar, meer relief te geven Aan weerszijden werden de gebouwen van verschillende ‘coöperatieve eenheden’ dwars hierop geprojecteerd, welke met het grote flatgebouw op de achtergrond een ruim plein vormen, waarop de belangrijkste avenues van de stad uitkomen. Hierachter ligt het park ‘El Calvario, dat de verbinding vormt tussen de zeven huizenblokken van dit complex dat op zichzelf practisch een aparte wijk vormt. Om een verbinding met de koloniale stad te bewaren, bracht Villanueva op de Plaza Miranda een gaanderij aan met bogen in de vorm van hengels, steunend op gebolde zuilen en versierde de voorgevels met andere vormen van inheemse bouwkunst. De hoger gelegen verdiepingen zijn zeer sober gehouden, met terrassen en balcons die uitzien over de tuinen, fonteinen en bloemen die in het centrum van de stad een ware oase vormen. Na ‘El Silencia’ is volgens het plan van CiprianaJ. Dominguez het ‘Centro Bolívar’ gebouwd, dat beheerst wordt door twee wolkenkrabbers van dertig verdiepingen, terwijl de aanleg van de Avenida Bolívar snel vordert. Om de opeenhoping in de stad te vermijden en om degenen wier woningen onteigend zijn weer onderdak te verschaffen, zijn er in Caracas op ongewoon grote schaal gebouwen neergezet waarin vele gezinnen kunnen wonen. De ‘Unidad de Habitación’ in Cerro Grande, door Guido Bermúdez ontworpen (1951-'54), overtreft in enkele opzichten het gelijknamige gebouw in Marseille. Ook hier hebben de gecombineerde flats van een of twee verdiepingen een grote verscheidenheid mogelijk gemaakt in het aanbrengen van structurele oppervlakken aan de buitenkant. Maar de tekening is duidelijker en ritmischer dan in Marseille en de afwerking beter. Nog buitengewoner zijn de gebouwen in Cerro Pilote naar ontwerp van Bermúdez, Brando en Centallas met Villanueva als | |
[pagina 185]
| |
adviseur (1954). Acht en veertig grote gebouwen van 15 verdiepingen met een totaal van 30.000 bewoners verheffen zich tegenover het indrukwekkende berglandschap. De schaal van deze werken, de snelheid waarmee ze werden uitgevoerd en de noodzaak niet boven een bescheiden huursom uit te komen, verklaren de eenvoudige afwerking aan binnen- en buitenkant. Maar door de herhaling van geprefabriceerde elementen en de toepassing van kleur (in overeenstemming met de Venezolaanse koloniale traditie) heeft men een uitstekend effect van een bij elkaar horend geheel verkregen, wat het ideaal van een cyclopische stad van Le Corbusier is. Een van de meest interessante moderne gebouwen in Caracas is ‘Polar’ op het nieuwe en wijde plein Valenzuela, naast het ‘Teatro del Este’, beide door Vega en Galia gebouwd (1952-'54). In hoogte wedijverend met de wolkenkrabbers van het Centro Bolívar, is het origineler van ontwerp, waarin de invloed van de stijl van Von der Rohe (Vega voltooide immers zijn studie in het Illinois Institute of Technology) merkbaar is. Op een onderbouw van twee verdiepingen, die op pilaren zijn gebouwd, is het hoofdgebouw van 15 verdiepingen opgetrokken, zonder steunen aan de buitenkant, zodat er een volledige vrijheid was voor de behandeling van de gevels. Deze bestaan uit een geheel regelmatig, metalen frame waarin zonneblinden zijn gevat en stroken glas en aluminium in panden van verschillende afmetingen naar gelang de ligging ten opzichte van de zon en de eisen van het interieur. Hierdoor geeft het gebouw een indruk van bijzondere lichtheid. Het Teatro del Este daarnaast is een zeer belangrijk bouwwerk, waarvan de zaal een ingenieurs-systeem van buisvormige wapening heeft, dat geheel zichtbaar is, terwijl de electrische verlichting fantastische effecten kan geven. De Ciudad Universitaria van Caracas wekt de verwachting dat ze die van Mexico naar de kroon zal steken wat uitgestrektheid betreft en vermenselijking van de functionele architectuur door toepassing van de voornaamste beeldende kunsten. Zeer belangrijk is het enorme grootauditorium van Villanueva (1953), gebouwd in V-vorm en met een parabolisch plafond, waarvan grote hartvormige en veelkleurige tegels afhangen die de acoustiek regelen, een nieuw voorbeeld van plastische middelen ter oplossing van practische problemen. Van buiten geven de achterkant en de zijkanten een wat ruwe eenvoud te zien: gewapend beton met glasmozaieken. Maar het grote ‘Overdekte Plein’, dat van voren uitsteekt bij wijze van vestibule met jalouzieën die het licht zeven, met abstract beeldhouwwerk van Arp en Pevsner en mozaieken van Leger en Venezolaanse kunstenaars is een bewijs van de bekwaamheid van de | |
[pagina 186]
| |
Latijns-amerikaanse architecten, met moderne middelen een sfeer te scheppen waarin de geest van de mens zichzelf kan weervinden. Andere gebouwen van de Ciudad Universitaria zijn nog het klinisch ziekenhuis, het stadion en de mooie bibliotheek, die alle gebouwd zijn door Villanueva. Het hotel Tamanaco (Guinand), de Club ‘La Laguna’ (Dupuy, Vega en Ferris), het Carsgebouw (Dupuy), het gebouw van de elektriciteitsmaatschappij (Sanabria), het Centro Profesional del Este (Romero) en vele andere gebouwen zijn een bewijs van de populariteit en de activiteit van de moderne beweging in Caracas, die zich ook over de andere belangrijke steden van het land begint uit te breiden. | |
Colombia.- In tegenstelling tot de koloniale barok van Mexico en Brazilië was de Colombiaanse koloniale architectuur, ontleend aan het Spaans-Moorse Andaluzië en uitgevoerd door eenvoudige aannemers en middelmatige handwerkslieden, gekenmerkt door grote gladde muren en schematische vormen. Deze sobere en synthetische kunst vormde de nationale smaak. In tegenstelling tot de kleurenrijkdom van de moderne Mexicaanse architectuur en de plastische harmonie van de Braziliaanse onderscheidt zich daarom de Colombiaanse bouwkunst door een grote eenvoud met een geheel eigen karakter, waarbij de algemene normen van de internationale architectuur vermenselijkt zijn en aangepast aan het milieu. Het duidelijke en weldoordachte ontwerp, de gezonde bouwtechniek en goede werkkrachten, gevoegd bij een hechte samenhang doordat alle aspecten van het bouwen: ontwerp, constructie en administratie, in de handen van de architecten geconcentreerd zijn, hebben al resultaat gegeven dat de nieuwe Colombiaanse gebouwen, ook al zijn ze niet talrijk, toch in elk opzicht een zeer grote functionele en stilistische waarde bezitten. Zeer kenmerkend voor de moderne Colombiaanse bouwkunst zijn de werken die sinds 1930 gebouwd worden door Cuellas, Serrano, Gómez en Co., die verscheidene prijsvragen gewonnen hebben. De kraamkliniek ‘David Restrepo’ in Bogotá, een van hun bekroonde werken, is een van de vele voorbeelden die aantonen met welk succes de Colombianen een direkte en eenvoudige oplossing toepassen, uitgevoerd met gangbare materialen, die, gehanteerd door goede arbeidskrachten, zonder verdere afwerking kunnen blijven. De rijen ramen hebben zeer fijn lijstwerk en zijn van elkaar en van de hoeken gescheiden door stroken genuanceerde baksteen, rijk van structuur en kleur. Nog eenvoudiger is de voorberei- | |
[pagina 187]
| |
dende school van de Universiteit van Bogotá (1951-'53) van dezelfde architecten. Terwijl aan de buitenkant de gewapendbeton-structuur te zien is, heeft men tussen de pilaren brede ramen aangebracht, die contrasteren met stroken terracotta-tegels, en door deze industriële middelen is een uitstekend architectonisch effect bereikt. Een andere kant van het werk van deze firma vormen hun kantoorgebouwen, waarvan het belangrijkste ‘Colón’, in de hoofdstad, is (1952-'53). Ook de firma Esguerra, Sáenz, Urdaneta en Suárez, die kantoor- en flatgebouwen en ook particuliere woningen bouwt, heeft zich onderscheiden door de juistheid van haar oplossingen in een zeer variërend programma. Een van de best geslaagde Colombiaanse bouwwerken is de Country Club in Bogotá, het bekroonde ontwerp van een prijsvraag die gewonnen werd door de architect Jorge Arango, die het bouwde met de firma Obregón en Valenzuela. Het grote zwembad met een schuin dak van glas en metaal en een glazen zijwand biedt alle voordelen van een zwembad in de open lucht terwijl het toch beschutting geeft tegen het klimaat en de elementen. Bouwwerken als het autobusstation van Ortega en Solano, en nog meer het baseball-stadion in Cartagena van Solan, Cortés, Ortega en Burbano, getuigen van de bekwaamheid van de Colombiaanse architecten in zuiver structureel opzicht. De moderne beweging heeft ook opgang gemaakt bij de particuliere huizenbouw, waarbij vooral Herrera en Nieto Cano, Ortega en Solano, Obregón en Valenzuela en anderen zich hebben onderscheiden. Hun werken paren aan een geheel nieuwe en functionele indeling een bijzonder grote overeenstemming met het karakter van de omgeving waarin ze gebouwd zijn (die zeer gevarieerd en contrastrijk is, aangezien Colombia een bergachtig land is.)
In de andere Latijns-amerikaanse republieken heeft de moderne beweging zich pas sinds zeer kort een weg gebaand en van deze bouwwerken, die nog zeer schaars zijn, zijn wij nog niet goed op de hoogte. Als wij in het kort het wezenlijke verschil zouden moeten aangeven tussen de ontwikkeling van de architectuur van de 20ste eeuw in Europa en in Latijns Amerika, zouden wij kunnen zeggen, dat eerstgenoemde, tengevolge van sociale, economische en technologische factoren op revolutionaire wijze nieuwe wegen wilde banen voor de architectuur en met een iconoclastisch entousiasme het ritme van de geschiedenis verbrak met een kunst die aan de menselijke waarden voorbijging. Maar de mens kan niet lange tijd tegen zich zelf ingaan en zich ook niet blijvend buiten de historie plaatsen. Vandaar de tegenwoordige Europese ten- | |
[pagina 188]
| |
dentie naar een organische bouwkunst. Daarentegen heeft Latijns Amerika door historische, politieke en sociale factoren gedreven op revolutionaire wijze getracht tot modern bouwen te komen, terwijl het vasthield aan de historie en aan kwaliteiten die bepaald worden door menselijke gevoelens. Na bijna een halve eeuw hebben zij beide hetzelfde stadium bereikt en nu kan men inderdaad spreken van een ‘internationale stijl’, die geroepen is om architectonische monumenten voort te brengen die te vergelijken zijn met de bouwwerken uit de grote historische tijdperken.
(Vertaling J.Th.W. Clemens) |
|