lacht. Heeft dit Vilar voor de geest gezweefd? Zou hij er nog in slagen, dit later tot stand te brengen? Ik betwijfel het.
Vilar heeft in de uitbeelding van dit schilderachtige mannetje iets onzekers, iets flakkerends, als een magere vlam. Hij drukt zijn stempel op de vertoning door tal van details. In de eerste scène zitten Elise en Valère te praten aan een tafel. Dwars erover ligt een stok, waarmee later de kok, tevens koetsier, zal worden afgeranseld. In de volgende bedrijven ligt die stok er nog, maar er staat nu ook nog een tweede stok rechtop, op een der stoelen. Als Harpagon niet op is, ligt toch zijn hoed, waarvan men soep kan koken, op een in het oog springende wijze op een taboeret.
Al deze bijkomstigheden behoren tot de zorgvuldig-overwogen miseen-scène van Vilar. Ondanks zijn soms frappante mimiek heeft deze vrek mij niet overtuigd en ik heb niet één maal kunnen lachen. Zo grandioos als de voorstelling van Marivaux was, zo teleurstellend bleek deze farce in zijn leegte.
Niettemin, - bon sang ne peut mentir, - heeft men veel kunnen genieten, vooral van Sorano (als de knecht La Flèche onvolprezen), en van de andere bij-figuren. Want er is hier slechts sprake van Harpagon als hoofdpersonage, Molière heeft de rest tot achtergrond-figuren gemaakt, die de gewone buitenwereld representeren, waarin de vrek als een vreemd wezen staat, topzwaar door die ene, geweldige hartstocht.
Waarom hier de tragiek taboe moest zijn, is mij onverklaarbaar. Harpagon is een bron van vermaak voor zijn omgeving, die hem vleit en voor de gek houdt, Molière verbergt de tragiek in de comedie en schildert met vaste hand de ‘gewone’ menselijke samenleving, waarin de monomane bezetenheid van een enkeling wordt overspoeld door het hem omringende leven der middelmatigen. De opvatting, waarin ik het laatste de vrek zo zag spelen, heeft mij meer overtuigd dan deze. Het was de Harpagon van Ko Arnoldi, die de rol uitbeeldde met stenen ogen, met geabsorbeerde reacties van een gehallucineerd mens.
Jan Musch heeft de vrek reliëf gegeven door de donkere romantische tragiek van de fanaticus, die van alle medemensen is vervreemd.
Vilar had niets deerniswekkends, hij was een belachelijke oude zot, die nog een begerig oog slaat op het mooie meisje, hij was een berekenende arrangeur van affaires, maar hij wachtte zich voor de tragiek. Met deze uitbeelding, - in zijn soort brillant, - is Molière niet dichter benaderd en dat blijft teleurstellend.