De Gids. Jaargang 119(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] H.W.J.M. Keuls Drie rondelen Zij wankelt door het leven heen En raakt de randen van den dood Die haar weer in de wereld stoot, En immer wordt zij meer alleen. Het licht dat eenmaal haar bescheen, Heeft haar verloren blik vergroot, Nu wankelt zij door 't leven heen En raakt de randen van den dood. Op heel de aarde woont er geen Die ooit haar in zijn armen sloot, Zij leeft zooals de dood gebood, Totdat de wereld valt uiteen En al wat drukt en kwelt is heen. [pagina 46] [p. 46] Wij stroomen vol, wij stroomen leeg Gelijk God's ademen bepaalt: Ruimte met wellust ingehaald Of zucht die aan het hart ontsteeg. Een wijde weg, een smalle steeg, Beklemd geluid, stilte die straalt; Wij stroomen vol, wij stroomen leeg En alles is van God bepaald. En waar ik rust of mij beweeg, Ik volg een kracht die nimmer faalt, Die in mijn wezen ademhaalt, En of men zong en of men zweeg, Wij stroomen vol, wij stroomen leeg. [pagina 47] [p. 47] Diep in mij zit uw beeld te loeren En wacht het uur waarin ik zwicht, Dan rijst gij op naar mijn gezicht En 'k voel uw vingers mij beroeren. Ik laat uw armen mij omsnoeren, Ik buig mij voor uw overwicht, En telkens weer zit gij te loeren Tot komt het uur waarin ik zwicht. De wereld draait op valsche toeren, Ik dwaal door stegen van de plicht En drink van het besmeurde licht, En nooit kunt gij mijn hart ontroeren, O beeld, dat zwijgend zit te loeren. Vorige Volgende