de slechtst denkbare omstandigheden geschreven zonder toelage, hulp of handgeld.
En nu wat het steunen van de letterkunde betreft. Ik betwijfel of die gediend is met het verstrekken van soms zeer zonderlinge opdrachten aan soms zeer zonderlinge personen. Ik zie daar eerlijk gezegd geen heil in. Zeker niet voor de litteratuur.
Wat echter nuttig kan zijn is het mogelijk maken van uitgaven die zonder een krachtige ondersteuning nooit het licht zouden zien.
Een volledige P.N. van Eyck kan in een tijd als deze, afkerig van alles wat geestelijke inspanning eist, weinig geneigd tot poëzie en letterkundige beschouwing, alléén tot stand komen indien de regering de verlieszekerheid overneemt. Daarmede is een bedrag gemoeid dat in het niet verzinkt bij de onkosten, welke het rossen en rijden over gans de wereldbol van hoge ambtenaren met zich medebrengt. Waar de staat inziet dat symphonieorkesten en toneelgezelschappen nooit een betalende zaak kunnen zijn en toch belangrijk voor onze geestelijke gezondheid en ons aanzien, zodat er in belangrijke mate bijgesprongen wordt, kan hij niet weigeren een uitgave mogelijk te maken welke zeker geen geringer belang vertegenwoordigt. In elk geval wordt het Nederlandse volk beter gediend met een Van Eyck, dan met een zomerreisje van de jonkman X of een opgedragen snufnovelle van de jonkman Y. Het wonderlijke is dat dezelfde staat, die met gulle hand het manna uitdeelt aan de meest onwaarschijnlijke aankomelingen, plotseling belet geeft als er sprake is van een overleden meester, die nu reeds tot onze klassieken behoort.
En niet minder nuttig is het herdrukken in de gangbare spelling, een weloverwogen tekstverzorging en een hedendaagse uitvoering, van de moeilijk toegankelijke werken uit het verleden. Deze boekjes zouden goedkoop moeten zijn. Ik ben er niet zo heel zeker van dat er voor ‘Waarheid en Dromen’, een keuze uit Kneppelhout, de beste romans van Bosboom Toussaint, Oltmans, Schimmel geen belangstelling zou bestaan. Zijn Mark Prager Lindo, Lodewijk Mulder, Haverschmidt onherroepelijk onleesbaar geworden? Zou het niet mogelijk zijn dat geschriften een tijdlang verguisd, weer opnieuw aanvaardbaar werden? Nog niet zo heel lang geleden werd, om een vergelijking met de schilderkunst toe te passen, de Nederlandse romantiek door de zogenaamde toonaangevers allesbehalve fraai, ja zelf onbeduidend en zonder bekoring geoordeeld. Wat toen voor een appel en een ei werd aangeboden, behoort nu tot de meest gevraagde artikelen. Niet alleen vinden Schelfhout en Schotel, maar ook de Kaarslicht-Van Schendel, Knip en bovenal de onvergelijkelijke Nuyen, terecht, tal van bewonderaars onder hen die over een persoonlijke smaak en een geoefend onderscheidingsvermogen beschikken. Wat voor onze vaders en onszelf in onze jeugd als ‘verouderd’ in het wilde weg en onrechtmatig verworpen werd, trekt de belangstelling van onze zonen en onszelf, door het leven wijzer en voorzichtiger in het oordeel geworden.
Kneppelhout vervelend? Ik kwam door het nemen van steekproeven tot een tegenovergestelde slotsom. Als de Camera nog kunstgenot kan schenken, zie ik niet in dat Studententypen daartoe onbekwaam zou zijn. Ik herlas Hasebroek met het allergrootste genoegen, om nog te zwijgen van Meester Maarten Vroeg, dat niets van zijn werkingsmacht (althans op mij) verloor. Rondkijkend in de tweede helft van de negentiende eeuw rest de vraag waarom is ‘Aboe Bakar’ nimmer herdrukt. Deze roman maakte nog niet zo heel lang geleden, een sterke indruk op mij.
Geen oordeel, geen plaatsbepaling is onherroepelijk. De letterkunde is een weerspiegeling van het leven. Het leven is onafgebroken wijziging. De letterkunde dus ook!