De Gids. Jaargang 119(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 442] [p. 442] Willem Brandt Spoorzoekend naar een woord Steeds meer gewond en in mijzelf besloten, zwijgend maar ademend verborgen levend binnen de schuilplaats van mijn eigen huid; oerbos: teruggetrokken, onbegaanbaar, gedompeld in het mos der eenzaamheid. Steeds meer gekwetst, stilaan vergaan vanbinnen, onder een duistre doem van eeuwen her, maar soms opeens tussen het rottend hout het diep wanhopig en verhongerd huilen van een verlaten dier: een solitair. Ik zoek het woord en de geheime paden. De oerbosrand is mij te zeer bevolkt en zekere dood voor wie wil blijven sterven, de bittere meren drinkend van zijn dorst. Eens zal ik naderen tot een open plek, dieper dan ooit binnen de kolk der bossen, aarde en hemel vallen in elkaar binnen de armen van bloedwarme bomen. Ik zal mij neerleggen en oorhart zijn en het zal komen, het zal zeker komen, - witte lianen rankend uit mijn borst. [pagina 443] [p. 443] Wie weet Ik zei laten we nu maar gewoon op reis gaan, naar Halmaheira, of bijvoorbeeld naar Nieuw Guinea diep het binnenland in, want daar kun je de trommen nog horen van je hart en de vuren zien van je hart en de dansen dansen van je hart van je werkelijke diephart; en het woord dat het woord is, het leven, een geheim dat hier niemand meer kent. Maar misschien staat het ook in de blauwkou op de hoek van de straat al te wachten in de kersttrompet van een soldaat van het leven des heils. Stroomversnelling Als pygmeeën bouwen wij fel luchtbruggen van lianen over de stroomversnelling van het ondoorwaadbare hart. Van oever tot oever klimmen de woorden en de gedachten, - zweefvlucht tussen leven en dood, luchtsprong tussen hemel en aarde. Maar ook aan de overkant sluit het oerbos het oergroen de kimmen onverklaard, ondoorgrondelijk groot. [pagina 444] [p. 444] Het bivak Mijn bivak staat aan de stroom, over mij stijgen de wouden; vogels met gouden veren roepen mij in de nacht. De morgen doomt onverwacht over de blauwe bergen, de lampen van tijgerogen doven tussen het gras. De bomen ademen lichter naast de glimlach van de rivier, het ontwakende water stroomt er naar onbekend heimweeland. De curven der palmen schrijven het woord dat het oerwoud ademt, het woord dat het water glimlacht, het woord dat de bergen bewaren achter hun oude handen gevouwen over daarginds. Vorige Volgende