| |
| |
| |
W. van Maanen
Kroniek der Engelse letterkunde
Voorspel tot volmaaktheid
W.H. Auden, The Shield of Achilles. Faber and Faber, Londen, 1955.
De titel die ik aan de hiervolgende bespreking van enkele recente Engelse dichtbundels wil geven is een onvolmaakte vertaling van het Engelse ‘prelude to achievement’. Het is een titel die voor de hele na-oorlogse periode dienst zou kunnen doen: een zwak en aarzelend-aangeslagen preludium wat roman en toneel betreft, een sterker en vaster-aangeslagen voorspel wat de poëzie aangaat. Het is nog maar kort geleden dat in de Observer, de bekende Zondagskrant, de vraag gesteld werd of de roman ten dode was opgeschreven. Velen, onder wie ook enkele schrijvers, beantwoordden haar met neen, maar het feit dat de vraag in ernst gesteld werd is veelzeggend: er bestaat inderdaad een schaarste aan goed-geschreven, de kern van onze problemen rakende romans. Enkele experimenten, zoals dat van Philip Toynbee in zijn Tea with Mrs. Goodman, zijn mislukt; de ‘stream of consciousness’ is na Joyce en Virginia Woolf verzand, het loutere dialoog-verhaal is, kleurloos, verstard. Wij wachten, niet geheel zonder hoop, maar het preludium duurt lang. Wat het toneel betreft, niemand zal gelukkig zijn met T.S. Eliot's pretentieuze maaksels - hijzelf is het ook niet, - met Christopher Fry's quasi-diepzinnig, soms wel even boeiend gegoochel, met Rattigan's knap maar onpersoonlijk vakmanschap. Het is een stijlloos preludium, of liever een uit verschillende stijlen samengesteld preludium, en het duurt te lang.
Anders is het gesteld met de poëzie: in het voorspel daarvan zijn diepere tonen te beluisteren, de ‘achievement’ lijkt soms nabij, is er soms een kort ogenblik, en ontvlucht ons dan weer. Dit geldt in de eerste plaats voor W.H. Auden's nieuwste bundel The Shield of Achilles. Zijn jongere collega en vriend Stephen Spender heeft eens van hem gezegd dat hij ‘qualities of greatness’ bezit, een oordeel waarvan de juistheid opnieuw door zijn laatste bundel is bewezen. Wij hebben ons hart wel eens voor hem vastgehouden, wij zijn wel eens teleurgesteld in hem geweest, maar hier is hij dan weer met zijn knapheid, zijn geestigheid, zijn schuchtere gevoeligheid en zijn verbluffend meesterschap over het weerbarstig woord. Er is wel eens van Auden gezegd dat er in zijn poëzie een gespletenheid zou bestaan tussen de directe ervaring en de dichterlijke ver-beelding daarvan. De zin van zijn poëzie zou, ontdaan van haar ornamenten, pover- | |
| |
der zijn dan zij lijkt. Hij zou zichzelf afsluiten van zijn poëzie en in generalisatie vervallen. Ik ben het met deze kritiek niet eens: ogenschijnlijk arrogant, aan alles een Audenesque toon gevend, is hij een man die zich heel goed bewust is van zijn artistieke tekortkomingen en onvolmaaktheden. Mijn boek - zegt hij in het korte voorwoord tot zijn Collected Shorter Poems - zou bedroevend dun zijn, als het alleen maar die gedichten bevatten waarvoor ik oprecht dankbaar ben. Voor het grootste deel van de gedichten in zijn nieuwe bundel kunnen wij, lezers, niet anders dan oprecht dankbaar zijn. Daar is allereerst het prachtige titelgedicht. Thetis kijkt over de schouder van Hephaistos als bij bezig is Achilles' schild te smeden en ze is teleurgesteld als ze daarop in plaats van wijnstok en olijfbomen een kunstmatige wildernis ontwaart en een hemel van lood. Dan volgt een beschrijving van die wildernis: de wildernis van de
‘empiric, economic man’, waarin wij allen hebben te leven. Hier zijn gedachten en verwoording in volmaakt evenwicht, de fusie tussen zin en expressie laat geen rest over:
Out of the air a voice without a face
Proved by statistics that some cause was just
In tones as dry and level as the place:
No one was cheered and nothing was discussed;
Column by column in a cloud of dust
They marched away enduring a belief
Whose logic brought them somewhere else to grief.
Dit is de schone, ‘klinische’ Auden, die met schijnbaar gemak en schijnbare eenvoud de hardheid van het ontluisterde leven in een stenen taal grift. Wie van de hedendaagse dichters kan zo'n koele regel als de door mij gecursiveerde schrijven - een regel die als motto voor het merendeel der menselijke ontmoetingen zou kunnen dienen - en hem zo sluitend inpassen in een strenge strophe? Nog eens en nog eens kijkt Thetis over de schouder van de smid, maar in plaats van mannen en vrouwen in een dans, ‘moving their sweet limbs’, ziet zij een door onkruid verstikte akker, waarop een in lompen gehulde jongen rondslentert, voor wie het axioma's zijn dat meisjes verkracht worden en jongens met een mes gestoken, en die nooit gehoord heeft
Of any world where promises were kept,
Or one could weep because another wept.
Het is een bitter maar waarachtig gedicht, het boort diep in onze eigentijdse problemen, het heeft een zetting die er tijdeloosheid aan verleent, als om ons te doen inzien dat alle tijden ‘ages of anxiety’ zijn, tijden van angst en van leegte.
Kan Auden ons ontroeren? Dat hangt grotendeels van onze eigen instelling af: de meesten van ons willen niet meer zo-maar, zonder te begrijpen, ontroerd worden; wij willen in ieder geval onze ontroering de baas blijven, wij zijn ‘tough’ en ‘hardboiled’, maar toch weer niet zó dat we een algemene, menselijke emotie niet zouden kunnen navoelen. Zulk een emotie treffen we in het korte Hunting Season, een typisch Audenesque vers: eenvoudig, ironisch, maar toch gevoelig, een wat luchtig-aandoende maar toch diep-wezenlijke expressie van de man die zichzelf eens afvroeg:
| |
| |
Without saying something ironic or funny
Het vers opent met een ironische strophe over een rasgenoot, ‘some example of our tribe’, die een gevederd stuk wild geschoten heeft en dat triomfantelijk mee naar huis brengt. Het schot is gehoord in de vallei, onder anderen door een paar geliefden, en los van zijn ironie en zijn grappigheid dringt Auden plotseling diep in de donkere bodem der menselijke gevoelens:
Down in the startled valley
He hears the roaring oven
Behind his murmurs of her name
She sees a marksman taking aim.
Hier is de ‘achievement’ bereikt: de fusie tussen persoonlijk-menselijke ervaring en dichterlijke visie is volmaakt, volmaakt want onvermijdelijk. In de derde en laatste strophe keert Auden weer tot de oppervlakte terug en beschrijft, wederom ironisch, de uitwerking van het schot op hemzelf, de in zijn werk geïnterrumpeerde dichter. Zijn stoel is hard, het onsterfelijke vers nog maar half af, maar voor hij het af maakt stelt hij zijn dood nog maar wat uit
Of several suffocated fish.
Ik ben opzettelijk even blijven stilstaan bij Hunting Season, om zijn voor Auden typische kwaliteiten van soepelheid, gevarieerdheid, geestigheid en gevoeligheid. Er zijn meer zulke gedichten in deze bundel, langere ook, waarin echter de typische kenmerken onder te veel geraisonneer verloren gaan, zoals bijvoorbeeld in de uiterst knappe Ode to Gaea. Een der mooiste gedichten is het laatste van de reeks van zeven die Bucolics genoemd zijn, waarin achtereenvolgens winden, wouden, bergen, meren, eilanden, vlakten en rivieren in vele variaties worden bezongen. Auden haat de vlakte: zij verbeeldt voor hem de onzekerheid van het leven, maar het water heeft hij lief, het water waarvan hij in de Ode to Gaea zegt dat het van alle zuivere dingen het beste is. De zevende Bucolic, Streams geheten, opent als volgt:
Dear water, clear water, playful in all your streams,
As you dash or loiter through life who does not love
To sit beside you, to hear you and see you,
Pure being, perfect in music and movement?
Air is boastful at times, earth slovenly, fire rude,
But you in your bearing are always immaculate,
The most well-spoken of all the older
Servants in the household of Mrs. Nature.
| |
| |
En zo mijmert hij, op het rhythme van het water, nog een aantal strophen verder, tot plotseling een persoonlijke ervaring naar boven schiet en het gedicht van binnenuit verlicht wordt:
Lately, in that dale of all Yorkshire the loveliest,
Where, off its fell-side helter-skelter, Kisdon Beck
Jumps into Swale with a boyish shouting,
Sprawled out on grass, I dozed for a second,
And found myself following a croquet tournament
In a calm enclosure, with thrushes popular:
Of all the players in that cool valley
The best with the mallet was my darling.
Auden mag dan Amerikaan geworden zijn, dit is een typisch Engels vers, in zijn oerrhythme en zijn oude natuur-traditie (hoe prachtig is die jongensschreeuw en het originele gebruik van het woord ‘popular’), en in de liefelijkheid van de laatste twee regels, die dan wel niet ‘subtle, various, ornamental and clever’ zijn, zoals hij in ‘The Truest Poetry is the most Feigning’ zegt dat poëzie behoort te zijn, maar die een zuivere, menselijke klank aan het vers geven. ‘The Truest Poetry, etc.’ is een kleine, ironische Ars Poetica, waarvan de laatste regels luiden:
That love, or truth in any serious sense,
Like orthodoxy, is a reticence.
Wij zullen Auden nooit goed begrijpen als wij ons niet bewust zijn van zijn streven naar ‘reticence’, naar het vermijden van overtolligheid en nadrukkelijkheid. Hoe heftiger dit streven wordt, hoe eenvoudiger en directer wordt zijn poëzie. The Shield of Achilles, dat op zijn minst een ‘near-achievement’ mag genoemd worden, levert hiervan het overtuigend bewijs.
| |
Elisabeth Jennings, A Way of Looking. André Deutsch, London, 1955.
In Elizabeth Jennings' tweede bundel, A Way of Looking, is de belofte van haar eerste slechts gedeeltelijk in vervulling gegaan. Ook zij, in haar koele, heldere verzen, streeft naar ‘reticence’. Op dit punt en op nog enkele andere, zou zij een discipel van Auden genoemd kunnen worden. Zij mist echter diens veelzijdigheid, zijn spontaniteit, zijn humor. Alles in Miss Jennings' ‘way of looking’ is bitter-ernstig, bijna hardvochtig, een verweer tegen de ‘sweetness of life’. Het Leitmotiv van haar veertig verzen is dat het denken creatief is: het gaat vooraf aan de weergave, d.i. wij denken het ding - een stad, een landschap - dat wij zien en brengen, in woorden, hulde aan onze gedachte. Maar dan wordt ons een poets gebakken: het ver-beelde is anders, het past niet aan bij onze gedachten. Wij moeten opnieuw beginnen het beeld pasklaar te maken en in overeenkomst met de waarheid. Zo is Miss Jennings' manier van kijken naar de dingen. Zij ziet een heldenstandbeeld
| |
| |
Confident and with confidence to spare
maar onmiddellijk gaan wij de held vervormen tot ons eigen idee van verwachting. Wij kunnen dat niet alleen - zegt de dichteres - maar worden geholpen door het licht dat dieper valt dan onze gedachten tasten kunnen.
Zij bezoekt Fiesole en weet aanvankelijk niet wat ze er komt zoeken: wij zijn toch overal dezelfden, ruimte en tijd zijn emanaties van onszelf:
........as if we were the centre
Of any country that we strayed into,
en uiteindelijk vinden wij wat we niet zochten: een stilte, een vrede zonder naam. Voor zij Italië bezocht, had Miss Jennings zich een voorstelling van dat land gemaakt: nu zij er is, tracht zij die voorstelling te verenigen met haar waarneming. Dit doen wij ook - meent zij - met de mensen die wij liefhebben: wij vormen ons een beeld van hen en laten dat ineenvloeien met de andere ‘separateness’, de andere apartheid, zo dat deze doorbroken wordt. Maar het is nooit mogelijk het eerste gedachtebeeld dat wij van iemand gevormd hebben totaal te verliezen: wij moeten wat wij zien waarmaken aan wat wij denken, of, beter, wat wij dachten.
Op haar lichtst speelt Miss Jennings met de blokken van haar gedachten: zij laat zich, in speelse momenten, niet terneerdrukken door de onmogelijkheid van de volkomen fusie. Een voorbeeld van deze iets lichtere stemming is het gedicht Children in the Square, dat aldus begint:
In play now with the thought of being a child
As children in the square below me play
Soldiers or emperors, play at being me.
Almost we reach each other and convey
Ourselves almost into the other's world.
Maar terwijl de kinderen hun toekomst bouwen uit suggesties en zinspelingen, moet zij haar onschuld uit het verleden reconstrueren:
Passive I let them play at being me
And slip into their country by that way.
Hier is een fusie bereikt en een soort van vrede. Maar meestal wordt Miss Jennings bezwaard door haar nostalgie, hoe rijk die ook moge zijn, en krampachtig zoekt zij naar ‘le temps perdu’, die nooit in dezelfde gestalte is terug te vinden.
Wij hebben eerbied voor Miss Jennings' gedachtenleven, maar het wil ons voorkomen dat haar poëzie onder de zwaarte daarvan gebukt gaat, en in een aantal van haar verzen daaronder bezwijkt. Dat zij het gevaar van haar super-intellectuele instelling inziet blijkt uit menige regel. De tweede strophe van het gedicht In this Time luidt als volgt:
| |
| |
We have retreated inwards to our minds
Too much, have made rooms there with all doors closed,
All windows shuttered. There we sit and mope
The myth away, set by the lovely legends...
en in een der laatste gedichten van haar bundel klinkt dezelfde machteloze verzuchting:
For I would travel from the mind
And move beyond the intellect...
Een preludium, koel en doorgaans met een goede techniek gespeeld, maar nog ver van het ‘achievement’.
| |
William Empson, Collected Poems. Chatto and Windus, London, 1955
Wat bij Miss Jennings niet nodig was en bij Auden, na herhaalde lezing, evenmin, bleek voor Empson's gedichten onmisbaar: 26 bladzijden aantekeningen ter verklaring van 86 bladzijden poëzie. Deze verhouding is nog tamelijk normaal: ik vrees wel eens dat zij mettertijd zal omkeren en dat een vers van 1980 driemaal zoveel bladzijden verklaringen zal behoeven als het bladzijden beslaat. Het toevoegen van verklarende aantekeningen is door T.S. Eliot's prestige gesanctionneerd: vele jongeren hebben zijn voorbeeld gevolgd, niet altijd met dezelfde bescheidenheid. Moeten wij het als een gebrek van de moderne poëzie zien dat zoveel beelden en zinspelingen slechts voor de specialist verstaanbaar zijn? Of laat zich bij de dichters dezelfde evolutie gelden als bij de mannen der wetenschap, nl., dat zij hoe langer hoe dieper moeten graven in een steeds beperkter terrein? Empson heeft zelf gevoeld dat er met die aantekeningen iets niet in orde is: ter inleiding ervan geeft hij ons ‘a note about these notes’. Hierin verontschuldigt hij zich door te zeggen dat het impertinent zou zijn van de lezer een grote inspanning te verwachten alleen maar omdat de dichter er niet in geslaagd is aan te tonen welke vergelijkingen hij maakt en hoe zijn associaties verknoopt zijn. Het is impertinent te veronderstellen dat de lezer alle buitenissige ‘weetjes’ kent, die de dichter op een terrein, waarop hij zelf ook maar een dilettantische speurder is, heeft opgepikt. Zo'n weetje kan gerust in een aantekening verklaard worden, en niemand zal daardoor geschaad worden, de dichter niet, noch de lezer. Aantekeningen zijn alleen dan ergerlijk wanneer zij pogingen zijn om bewondering te wekken voor de knapheid van de dichter of zijn gedicht. Er zijn natuurlijk nog andere krachten aan het werk - zegt Empson -: het schrijven van aantekeningen brengt altijd het risico met zich mee zich belachelijk te maken: de betere gedichten vragen gewoonlijk om minder
aantekeningen. Hij toont zich in deze constatering een eerlijk criticus van zijn eigen werk en wie kon ook anders verwachten van de schrijver van Seven Types of Ambiguity?
Ik moet bekennen dat er mij na herhaalde lezing van Empson's verzen en aantekeningen nog veel duister is gebleven. Maar duisterheid hoeft niet altijd af te doen aan de waarde van een gedicht: integendeel, het volkomen analyseerbare vers mist niet zelden het mysterieuze van zijn verste herkomst. Het begrijpelijkst en, naar mijn mening, het bestgeslaagd zijn de villanelles, een vorm waarin Empson een grote
| |
| |
vaardigheid heeft bereikt. Ik noem hiervan het bekende Missing Dates, dat reeds in vele bloemlezingen is opgenomen, met zijn beklemmende laatste regels:
It is the poems you have lost, the ills
From missing dates, at which the heart expires.
Slowly the poison the whole bloodstream fills.
The waste remains, the waste remains and kills.
Dit vers had geen aantekening van node, evenmin als Villanelle, dat ondanks zijn biochemische terminologie onmiddellijk aanspreekt:
It is the pain, it is the pain, endures.
Your chemic beauty burned my muscles through.
Poise of my hands reminded me of yours.
What later purge from this deep toxin cures?
What kindness now could the old salve renew?
It is the pain, it is the pain, endures.
Minder gevoelig, weer meer van de cerebrale koelte doortrokken is Ignorance of Death, waarvan de laatste regels, hoe wijs ook van inhoud, niets meer met poëzie hebben uit te staan:
Otherwise I feel very blank upon this topic,
And think that though important, and proper for anyone to bring up,
It is one that most people should be prepared to be blank upon.
Er is in hun geestigheid en scherpheid van formuleren een zekere verwantschap tussen Auden en Empson. Maar de laatste mist de ‘brille’, de versatiliteit en milde ironie van Auden. Zijn Just a Smack at Auden is een misplaatste en mislukte parodie op Auden's opzettelijk-populaire trant van het begin der 30-er jaren. Empson heeft nooit meegedaan aan de sociale révolte van die dagen: hij heeft er zich van gedistantieerd in geestelijke zowel als in lijflijke zin door zijn verblijf in Japan en China. Invloed der Chinese wijsheid, van hun geduld en laat-maar-stromen houding, is duidelijk merkbaar in de eerste plaats in de op China betrekking hebbende verzen, maar ook in menig ander gedicht op een meer Westers thema. Een merkwaardig, op-zichzelfstaand gedicht is het Poem about a Ball in the Nineteenth Century. In zijn aantekening hierbij zegt Empson dat er zeker reden is om deze soort poëzie te verafschuwen en haar betekenisloos te noemen. Geen ander gedicht in zijn bundel veronachtzaamt de betekenis zoals dit: het is bedoeld als onmiddellijke, d.w.z. niet in bedachte beelden gerealiseerde (verg. Miss Jennings) beschrijving. Het is een vers om zacht-op te lezen, een zuiver klankenassociatie gedicht, een der muzikaalste in de gehele bundel:
‘Feather, feather, if it was a feather, feathers for fair, or to be fair, aroused. Round to be airy, feather, if it was airy, very, aviary, fairy, peacock, and to be well surrounded. Well-aired, amoving, to peacock, cared-for, share dancing inner to be among aware. Peacock around, peacock to care for dancing, an air, fairing, will he become, to stare...’
| |
| |
Het is de latere Joyce, even klankrijk, maar niet zo oorspronkelijk, noch zo onvermijdelijk.
Kunnen wij bij Empson van ‘achievement’ spreken, of moeten we zijn verzameling ook als een preludium beschouwen? In engere, persoonlijker zin en in zijn beperkte genre, dat van de ‘scholar-artist’, lijkt mij in zijn werk een top bereikt. Maar, hoe paradoxaal dit ook moge klinken, Empson's intellect heeft hem niet geleerd zijn kunst niet te intellectueel te nemen. Soms realiseert hij zich - in de villanelles en in enkele andere gedichten - dat poëzie meer gemeen heeft met muziek dan met ethica of philosophie. Maar te dikwijls wordt zijn artistieke gevoeligheid geschaad door zijn intellectueel begrip daarvoor.
Zo lang de gevechten tussen intellect en gevoel nog voortduren wed ik op de man die op 1 September 1939, in een ‘dive’ in New-York, schreef:
We must love one another or die
en later in zijn Christmas Oratorio:
To choose what is difficult all one's days
As if it were easy, that is faith. Joseph, praise.
In zijn veelzijdigheid en zijn universaliteit staat Auden, voor mij, het dichtst bij de dichterlijke volmaaktheid. |
|