De vertaler, die het werk van Christopher Fry door en door kent, waarschuwt tegen de opvatting als zou dit stuk een parafrase zijn op de gruwelijke gebeurtenissen uit een recent verleden. Het gaat de schrijver voor alles om de vrijheid en de waardigheid van iedere mens afzonderlijk. Ramses, de idealistische zoon van de Farao is hier tot een verlossersfiguur gemaakt. Door zijn dood verwerft het Joodse volk de vrijheid.
In deze opzet, die van het Bijbelse verhaal afwijkt, ligt een machtig gegeven, dat echter om verschillende redenen zijn uitwerking moet missen. Deze Mozesfiguur, zoals hij door Paul Steenbergen wordt vertolkt, is geen roemrijk Egyptisch veldheer geweest, hij is geen soldaat maar een innerlijk onzeker mens. In ‘Venus Observed’ charmeerde Fry met zijn verbale rijkdom, zijn metaforen, zijn vernuftige wendingen, maar bij deze Mozesfiguur past dergelijk jongleren met woorden niet. Fry heeft met zijn visie niet kunnen overtuigen en zelfs een zo groot acteur als Steenbergen kon de mislukking van de schrijver niet goed maken. Als hij naar het paleis van de Farao gaat, om Ramses te redden van de door hemzelf ontketende plaag, valt het stuk in puin. Diep teleurstellend is deze ineenstorting van een op een dichterlijke impuls gebouwde opzet, die ongetwijfeld grote momenten had. Misschien had een andere regie nog veel kunnen redden, maar in de slappe, aarzelende zetting waarin wij het stuk te zien kregen, moest de zwakheid van de toneelsituatie het werk doen wankelen. Een reus op lemen voeten.
Wat van de voorstelling te bewonderen viel was behalve de prachtige belichting, de ruimtelijkheid van de imponerende decors, die door de weidsheid van terrassen en hoogopgaande zuilen het nietige der mensfiguurtjes accentueerde. Ook het klankdecor en de costuums waren bijzonder mooi.
Drie keer een greep naar grote kunst, drie keer een onvolledig slagen, met alle teleurstelling van hard, tevergeefs werken.
Daar tegenover de prestatie van een kleine groep acteurs, die onder regie van John Gobau een stuk van Philip King, ‘Vals beschuldigd’ speelden in pretentieloze decors, een voorstelling zonder kostbare montering.
Het Nieuwe Comedia bracht hier een stuk, dat, al rekent men het niet tot de afdeling ‘grote kunst’, bijzonder vakkundig is geschreven, met een sterk spannende intrige en met rollen die zich stuk voor stuk uitnemend tot volop spel lenen. Hier hadden wij niet te maken met een hemelbestormend elan, geen antieke tragedie, geen dichterlijk noodlots-