| |
| |
| |
L.Th. Lehmann
Paestum
en dakloze Dorische zuilen.
Vespa's en vrouwenhoofden,
dragen de lasten en blauwe
bussen blazen twee tonen,
onder de zon der touristen.
Tientallen eeuwen zijn hier
mensen in huizen gestorven,
deur de buren en kinderen
grinnikend keken en praatten.
houweel en schop afgeschoren
tot een vliegend grijs stof
glanzende scherf, Lucaans,
maar strak nog en bijna Attisch,
met in het zwart uitgespaard
een hoek van een waaiende schiton
lijkt meer dan al wat hier leeft
het licht en de lucht te bevolken
tussen de zuilen en onder
de tympana van de tempels,
die eens als arenden vleugels
uitsloegen boven hun bouwers.
| |
| |
Elea
Het is onnut te overwegen
dat op een niveau onder de huid
van drie gevlekte en ruige heuvels,
op een waarvan de middeleeuwen
resten lieten van een kasteel
als van een slordige maaltijd,
en onder de Romeinse pronk
die hier overal platte vloeren toont,
de mannen woonden die de Eleaten waren.
Dat op de hellende agora,
nu klein, zoals Rotterdam
in zijn verwoesting klein was,
dat zij hier dachten, spraken
en schreven wat zij schreven.
Een paar woorden zijn waard te bedenken;
dat bij het vuur in de winter,
mannen elkaar dit hebben gevraagd:
‘Hoe oud was U toen de Meden kwamen?’
Vanaf de poort bij het strand
waar de schepen op werden getrokken,
vanaf de heuveltop, waar in de grond
nu een grijze schabloon en daarnaast een inscriptie
als een vergeten mijlpaal
een tempel van Poseidon toont
en misschien vanaf 't hoogste punt
van de agora, zag men de zee.
| |
| |
Bij goed zicht, zonder hittetrilling
of regennevel, lokt in het zuiden
kaap Palinouros, kaap Keerwind, tot springen
van hem naar de volgende kaap
enzovoorts, eerst zuidoost,
tussen Rhegion en Sicilië door,
naar steeds vertrouwder water,
langs Corcyra, Pylos en rond Malea,
en eindelijk, van eiland tot eiland
Daar waren steden, half verbrand, half verwoest,
half uitgemoord en half met rust gelaten,
op de slordige manier van de geschiedenis.
Daar was de jeugd geweest
van de mannen die oog en oor ontkenden,
maar knipperend keken naar de baai
tot aan kaap Palinouros en dachten
aan de zee daarachter, vragend:
‘Hoe oud was ik toen de Meden kwamen?’
| |
| |
Wessex
Land is een vreemdeling, of het bestaat,
of dat het, door mensen gemaakt, weer land werd,
maar het enige waarop de mens vaste voet heeft
hij stampte er vele goden uit en was misschien
Hij begroef doden, die meer dan doden waren
in heuvels waarop nu bomen kronen zijn,
of in lange gangen, van dagelijkse nog bruikbare
stenen en gras, nu even slordig als elders,
niet in een taal die nu nog bestaat en misschien
ook niet in een van die, die daarvoor bestonden,
hoewel misschien de namen al waren vergeten
toen hun taal nog gesproken werd.
met uw ijle kronen, en barrows
die nu zo land zijn dat ze aan geen mens meer doen denken,
het lijkt alsof toen gij nog namen had, het land leefde,
minder geheimen had, een vriend was, iets gevend
|
|