| |
| |
| |
Anton van Duinkerken
Vrijdag 27 april 1894
N.a.v. De Geschiedenis van De Nieuwe Gids, brieven en documenten, bijeengebracht door G.H. 's Gravesande. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1955, en: Maurits Uyldert, Dichterlijke Strijdbaarheid, Allert de Lange, Amsterdam, 1955.
Het onderzoek naar de feitelijke geschiedenis van het tijdschrift De Nieuwe Gids kreeg zijn begin in 1927, toen Frank van der Goes in Groot Nederland het opstel plaatste over De krisis in den ‘Nieuwe Gids’, dat vier jaar later het tweede hoofdstuk zou worden van zijn Litteraire Herinneringen uit den Nieuwe-Gids-tijd, verschenen bij de uitgeverij C.A. Mees te Santpoort. De erkende betrouwbaarheid van de schrijver, die zijn eigen archief als hoofdbron gebruikte, gaf aan zijn mededeling over toenmaals onbekende gebeurtenissen bijzondere waarde. Wel waarschuwde hij, dat de beweegredenen van alle betrokkenen bij de crisis in De Nieuwe Gids ‘nog maar gedeeltelijk bekend’ waren, doch zijn voorstelling van het verloop der mislukte herstelpoging klonk positief genoeg, om dadelijk ingang te vinden in de literatuurgeschiedenis. Reeds in 1929 beriep N.A. Donkersloot zich in zijn dissertatie (blz. 61, noot 99.) op de ‘zeer objectieve literaire herinneringen van Frank van der Goes in Groot Nederland 1927.’
Toch bleek achteraf, dat in deze objectieve herinneringen een kleine zakelijke fout van belang was geslopen. Frank van der Goes beweert op blz. 77 van de boekuitgave, dat de uitgever Willem Versluys op maandag 30 april 1894 afzag van medewerking aan een poging tot herstel van het tijdschrift, die was ondernomen door Albert Verwey en Frank van der Goes. Deze verandering van voornemen motiveert Van der Goes in de volgende beslissende alinea:
‘Vervolgens kwam er eenig licht in de houding van Versluys. Hij had n.l. Zaterdag tevoren den heer Van Eeden gesproken en van hem dingen vernomen die hem hadden
| |
| |
doen omkeeren als een blad op een boom. Welke dingen precies kan ik niet zeggen. Alleen dit is zeker, dat de heer Van Eeden ons gezamenlijk optreden, voor het ogenblik althans, verijdelde door in een brief dien ik Maandag ontving, zijn aan mij gegeven volmacht in te trekken.’
Toen hij dit schreef, beschikte Frank van der Goes niet over gegevens uit het dagboek van Frederik van Eeden, waarvan de publicatie eerst in 1927 begonnen was in het weekblad Opgang onder redactie van Herman van den Eerenbeemt te Amsterdam. De oudste dagboek-aantekening van Frederik van Eeden dateert van 30 december 1874. Gegevens over het jaar 1894 verschenen eerst in het weekblad Opgang van 1931. Het jaar daarop zagen deel I tot en met IV van Mijn Dagboek in boekvorm het licht bij N.V. Van Munster's Uitgeversmaatschappij te Amsterdam. Hieruit bleek (deel III, blz. 16) dat het gesprek tussen de uitgever Versluys en Frederik van Eeden niet had plaatsgevonden op zaterdag 28 april, maar op vrijdag 27 april 1894. Deze kleine onjuistheid, gevoegd bij de aarzelachtige toon der beweringen van Frank van der Goes, dwingt tot voorbehoud bij de interpretatie van de alinea, waarin hij als ‘zeker’ bericht, dat Van Eeden de herstelpogingen, ‘voor het ogenblik althans’ verijdelde.
Weinig beschrijvers van de geschiedenis van De Nieuwe Gids hebben tot dusver dit voorbehoud in acht genomen. Het werd hun, moet ik toegeven, ook niet gemakkelijk gemaakt. Het bericht van Frank van der Goes is gesteld in een stijl, die aangaande het hoofdfeit weinig twijfel gedoogt. De dagboek-aantekening van Frederik van Eeden op 27 april lijkt op het eerste gezicht heel goed te kloppen met de mededeling van Frank van der Goes. Hetgeen Van Eeden noteerde op 28 april, werd bij het persklaar-maken van het dagboek voor tijdschrift- en boekuitgave geschrapt. Het is eerst bekend gemaakt in de zevende aflevering der Mededelingen van het Frederik van Eeden-Genootschap, november 1940, blz. 65. Nadere belichting konden de feiten krijgen uit het nog ongepubliceerde Diarium van Mr. P.J. Tideman, die te Bloemendaal op 12 september 1943 overleed. Het bestaan van dit document werd voor het eerst gesignaleerd door Dr. J.C. Brandt Corstius in De Nieuwe Taalgids van 1949.
Nu G.H. 's Gravesande in een brede samenvatting alle brieven en documenten bijeenbracht, die dienstig kunnen zijn om de geschiedenis van De Nieuwe Gids te volgen en nu Maurits Uyldert in het tweede deel van zijn levensverhaal van Albert Verwey de gebeurtenissen van het jaar 1894 zorgvuldig beschreven heeft, zijn wij in staat, vrijwel alles te reconstrueren, dat geschiedde op vrijdag 27 april 1894,
| |
| |
de dag, waarop de herstelpoging van Verwey en Van der Goes mislukte.
Om de draagwijdte van deze gebeurtenissen te doorgronden, is een overzicht van de voorgeschiedenis onmisbaar. Daarom plaats ik hier de feiten in hun chronologische opeenvolging met verwijzing naar de vindplaats van de bronnen.
Het octobernummer 1893 van De Nieuwe Gids verscheen pas op 2 november. Het was de eerste aflevering van de 9e jaargang. De redacteursecretaris Willem Kloos had op de omslag de namen van Frederik van Eeden, Frank van der Goes en P.L. Tak weggelaten zonder dit bij de lezers te verantwoorden. Van Eeden had bij schrijven van 4 september 1893 ('s Gravesande, blz. 398; K.H. de Raaf: Willem Kloos, Velsen 1934, blz. 82, noot 2.) zijn ontslag genomen als redacteur, Tak had verklaard de gehele verantwoordelijkheid voor de leiding over te laten aan Kloos en Van der Goes had zich in een tamelijk lange brief slechts het redacteurschap voor het politieke gedeelte gereserveerd. Deze brief ontbreekt in de Litteraire Herinneringen. Hij is van 10 october 1893 en staat afgedrukt bij 's Gravesande op blz. 399-400. Dat het nummer eerst op 2 november verscheen, blijkt uit Van Eeden's dagboek, deel II, blz. 236. Tak's verklaring staat in Litteraire Herinneringen, blz. 52. Van der Goes tekende verzet aan tegen het weglaten van zijn naam in een brief van 3 november 1893, afgedrukt bij 's Gravesande op blz. 401.
Hoewel het blad bij ingang van zijn 9e jaargang dus geen redacteuren meer had behalve Kloos, was het nog altijd eigendom van vier mensen, te weten: W. Kloos, F. van Eeden, A. Verwey en F. van der Goes.
Op 17 november 1893 bezocht nu de eigenaar Van der Goes de eigenaar Van Eeden om met hem de treurige toestand te bespreken, waarin het tijdschrift door het eigenmachtig en onverantwoordelijk optreden van de secretaris Kloos was geraakt. Van Eeden noteert dit bezoek in zijn dagboek op die datum. Van der Goes brengt er kort verslag van uit in zijn Herinneringen op blz. 54. Het lag, zegt hij uitdrukkelijk, in zijn bedoeling: ‘gezamenlijke maatregelen te nemen ten einde aan het machtsmisbruik van den secretaris een einde te maken.’
Het gesprek, dat hij met Frederik van Eeden voerde, is door geen van de twee partijen weergegeven. Wij weten alleen uit een notitie, door Frank van der Goes op die dag zelf gemaakt, dat dit onderhoud uitliep op het verlenen van een volmacht door Frederik van Eeden aan Frank van der Goes ‘om als eigenaar van de N.G. te handelen, samenstellen van een nieuwe redactie’.
In telegramstijl gesteld, laat deze aantekening toch wel iets weten.
| |
| |
Allereerst dwingt zij tot de gevolgtrekking, dat Frank van der Goes er niet in slaagde, Frederik van Eeden te bewegen tot positieve deelneming aan het vormen van een nieuwe redactie. Bovendien, dat Van Eeden zijn eigenaars-volmacht gaf in de wetenschap, dat, buiten hem om, door Frank van der Goes een nieuwe redactie zou worden samengesteld. Uit het dagboek van F. van Eeden blijkt duidelijk diens onwil om in de twist een rol te spelen. Van Deyssel, door Van der Goes gepolst, berichtte, geen deel te willen nemen aan enige oppositie tegen Kloos.
Op 18 november schreef F. van der Goes aan Verwey de brief, die bij Uyldert, blz. 46, gedeeltelijk is afgedrukt: ‘Als jij actief wilt optreden als eigenaar om een andere redactie te formeren, daarin zelfwilt zitten, zal dit mij aangenaam zijn. Dan draag ik de verantwoordelijkheid niet alleen.’ Het antwoord van Verwey d.d 20 november is onverkort door Van der Goes -, onder verwijzing naar deze vindplaats verkort door Uyldert weergegeven. De laatste haalt als beslissende zinsneden aan: ‘Ten eerste, zonder Versluys is het onmogelijk. Ten tweede: met Versluys zal het zo vol verdriet en moeilijkheden wezen dat het ons spijten zou het te hebben aangehaald.’
Zo stonden de zaken, toen Albert Verwey op 18 januari 1894 op uitnodiging van de uitgever D. de Voogd in diens weekblad De Kunstwereld een kritiek begon te publiceren op Johannes Viator en Ellen van Frederik van Eeden. Deze kritiek verscheen als boekuitgave in februari 1894. Waarom hij dit vlugschrift hierna nooit herdrukte, vertelt Verwey in zijn boek over Frederik van Eeden (Santpoort 1939) op blz. 111. Hij wilde zijn zwager niet opnieuw grieven. Bovendien beoordeelde hij zijn stuk achteraf als het voortbrengsel van een strijd met vroegere vrienden, d.w.z. als een voorbije actualiteit, waarvan hij de inhoud niet verloochende, maar de herhaling overbodig vond. Zelf noemt hij in zijn colleges van 1934 deze kritiek uit 1894: ‘een aanval’, op Frederik van Eeden. Het ogenblik van de publicatie was ongunstig gekozen, kort nadat Kloos en P. Tideman in de tweede aflevering van de 9e jaargang van de N.G. smalende stukken tegen Van Eeden hadden geschreven. Frank van der Goes behandelt dit geval nogal ironisch op blz. 88 van zijn Litteraire Herinneringen. Maurits Uyldert zegt er van: ‘Men kan moeilijk ontkennen, dat Verwey, door het publiceren van zijn stuk een tactische fout heeft begaan, die in zijn gevolgen noodlottig bleek te zijn. Hij heeft zich door zijn weerzin tegen de geest en de stijl van bedoelde boeken laten verleiden tot een heftigheid welke Van Eeden diep kwetsen moest.’ (blz. 48).
Van Eeden had reeds op 12 augustus 1893 in zijn dagboek genoteerd:
| |
| |
‘Mijn verband met de N.G. is nu wel helemaal uit.’ Hij diende 4 september 1893 zijn ontslag in als redacteur, berichtte dit 14 september aan Henri Borel (Brieven aan Henri Borel, Den Haag, 1933, blz. 34) en reageerde in zijn dagboekaantekening van 26 december 1893 niet op de beledigingen door Kloos en Tideman dan met de woorden: ‘Zie nu eens waartoe Kloos komt, die de liefde niet telde.’
Verwey berichtte hem 17 januari 1894 familiaal, dat hij een stevige kritiek in De Kunstwereld tegemoet kon zien, waarop Van Eeden, zonder het opstel nog onder ogen te hebben gekregen, per kerende post zijn spijt betuigde over het feit. Deze brieven staan bij Uyldert op blz. 47-48. Op 20 januari ontving Van Eeden het eerste deel van de kritiek. 's Avonds keek hij het door, het hinderde hem de twee volgende dagen geducht; hij ontwierp 22 januari een lange brief aan Verwey, die hij echter op advies van Lodewijk van Deyssel niet verzond. De dagboek-notities staan in Mijn dagboek, III, blz. 6; de brieven, voor het eerst bekend gemaakt in de Mededelingen van het F.v.E.-genootschap, afl. XI, blz. 39-43, zijn door 's Gravesande blz. 402-406 in extenso gedrukt.
Op bezoek bij zijn- en Verwey's schoonmoeder, Mevrouw J.E.H.C. van Vloten-van Gennep te Haarlem, kreeg Van Eeden blijkens zijn dagboek op 24 februari 1894 opnieuw last van het stuk van Verwey, die de volgende dag, 25 februari, met Van Deyssel om 11 uur in de voormiddag te Bussum een bezoek kwam brengen bij Van Eeden en daar bleef koffiedrinken. ‘Ik was eerst wat gedwongen, later heel rustig. Ik vermeed alle literaire gesprekken en deed mijn best tot heusheid. Om 2 uur gingen ze naar Gorter,’ tekent Van Eeden aan.
Dat dit bezoek geen verzoening had gebracht, blijkt uit een brief van Frederik van Eeden aan Henri Borel, geschreven op 20 april 1894. In diezelfde brief schrijft hij echter met kennelijke tevredenheid: ‘Van de N.G. merk ik nu niets meer en het brengt mij ook niet meer in beroering’. (Brieven aan Henri Borel, blz. 40.)
Bij de Nieuwe Gids was inmiddels toch wel iets gebeurd. Willem Kloos had Pet Tideman tot redactie-secretaris benoemd en Hein Boeken opgenomen in de staf. Dit berichtte J. Hofker op 2 april 1894 aan W. Witsen, gelijk J.C. Brandt Corstius mededeelde in De Nieuwe Taalgids XLII, blz. 228. De tekst van het bericht staat bij 's Gravesande op blz. 406.
Zaterdag 21 april liet Kloos aan Verwey weten, dat hij Tideman tot redactie-secretaris had aangesteld. Verwey zal dit bericht eerst maandag 23 april over de post ontvangen hebben. Hij is toen direct naar Frank van der Goes gegaan, gelijk deze vertelt op blz. 62 van zijn Lit. Her.
| |
| |
Samen gingen de twee medeëigenaars naar W. Versluys, doch hun onderhoud leidde tot niets. Diezelfde dag schreef Verwey een protest-brief aan Kloos, afgedrukt bij F. van der Goes, Lit. Her., blz. 63-64. Kloos antwoordde dinsdag 24 april met een laconieke uitnodiging aan Verwey om eens naar Sloterdijk te komen. De tekst staat gedeeltelijk bij Uyldert, blz. 49.
Dezelfde dinsdag 24 april schreef Frank van der Goes een protestbrief aan Kloos (Lit. Her., blz. 65-67) en hij kreeg een even laconiek antwoord (blz. 68).
Van dit ogenblik af bleven Van der Goes en Verwey in elkaars nabijheid. Verwey ging hiertoe logeren bij zijn schoonmoeder te Haarlem; Van der Goes, die sedert 17 november 1893 gevolmachtigd was door Frederik van Eeden om als eigenaar ook in diens naam op te treden, wilde gebruik maken van de aldus ontstane stemmen-meerderheid om een reorganisatie van redactie en orgaan tot stand te brengen.
Verwey werd nu verbeten-actief. Blijkens een aantekening, die tot heden onbekend bleef, maar die te vinden is bij Uyldert op blz. 50, ging hij werkelijk in op de invitatie van Kloos. Hij bezocht hem tezamen met W. Versluys op donderdag 26 april 1894. Bij deze ontmoeting, vermoedelijk te Sloterdijk, zal Tideman aanwezig zijn geweest, gelijk blijkt uit diens Diarium volgens De Nieuwe Taalgids XLII, blz. 229. Verwey drong aan op een vergadering, die maandag 30 april gehouden zou worden en waar de eigenaars, de uitgever en (als administrateur) P.L. Tak bijeen zouden komen. De uitgever Versluys steunde die aandrang. ‘Kloos weigerde,’ noteert Verwey, maar Tideman vond ‘Willem [Kloos] slap en zonder uiting, alleen Hein [Boeken] vol vreugde.’
Verwey is te Sloterdijk weggegaan, maar heeft er Versluys achtergelaten, die nu met Tideman alleen bleef spreken. Uit het Diarium van Tideman is op te maken, dat deze bij dit onderhoud de uitgever voor het alternatief stelde: ‘of met Kloos c.s. óf met Verwey c.s.!’ Vervolgens sprak Tideman met Kloos om hem te bewegen, het redactie-secretariaat weer op te nemen en aldus de anderen schaakmat te zetten.
In de namiddag van diezelfde donderdag 26 april vond een bespreking plaats ten huize van Frank van der Goes tussen Verwey, Van der Goes en Versluys. Uit de notitie van Verwey blijkt, dat Versluys het advies gaf aan de beide anderen, in hun hoedanigheid van eigenaars een officieel stuk te schrijven, waarin de uitgever verboden werd, geld uit te geven zonder verlof van de meerderheid der eigenaars. Dit stuk is (in enigszins andere termen) verzonden. Het staat bij F. van der Goes, Lit. Her., blz. 74.
| |
| |
Van der Goes en Verwey spraken af, ‘een eigenaars-nummer’ samen te stellen en een vergadering uit te schrijven tegen maandag 30 april.
Spoorslags begon Verwey bezoeken af te leggen bij medewerkers, zodat hij hierover reeds de volgende dag gunstige berichten zenden kon aan Van der Goes. De brief, waarin hij dit doet, is niet gedateerd, maar moet volgens de feiten geschreven zijn op de avond van 27 april of in de vroege voormiddag van 28 april, want later op die dag bezat Verwey reeds zijn plan verijdelende inlichtingen over hetgeen inmiddels buiten zijn weten zich had voorgedaan. De brief staat bij Frank van der Goes op blz. 74-75.
Alles zag er naar uit, dat Verwey en Van der Goes zouden slagen in hun poging tot herstel. Verwey kreeg bruikbare kopij of aangename toezeggingen van Jac. van Looy, Lodewijk van Deyssel, Herman Gorter en Jan Veth, terwijl hij verwachtte, dat Van der Goes succes zou hebben bij Chap van Deventer en Arnold Aletrino. Verwey's brief licht ons in over al zijn verrichtingen op vrijdag 27 april 1894. Hij is gesteld in nerveuze, haastige stijl: een bewijs, dat de anders zo rustige schrijver thans onder hoogspanning werkte.
De andere twee documenten, die ons gegevens verschaffen over de gebeurtenissen van die noodlottige dag, leveren het dagboek van Frederik van Eeden en het diarium van Tideman. Het zal ieder, die tot dusver de feiten en stemmingen gevolgd heeft, verbazen, dat Van Eeden op 27 april allereerst aantekent: ‘Versluys kwam om elf uur en bleef tot twee. Nog nooit zoo makkelijk met hem opgeschoten. Ik geloof hem nu te kennen. Hij is een lobbes, werkelijk goedhartig en goedwillig, en ik maak me niet meer bezorgd dat hij 't me lastig maken zal.’
Wat had, lopende de besprekingen, gelijk zij liepen, de uitgever Versluys te maken bij Frederik van Eeden? Wie zond hem naar dat adres? Hij wist heel goed, dat Van der Goes sedert 17 november 1893 over een volmacht van deze schrijver beschikte. Hij wist, dat hierdoor de groep-Verwey een meerderheid van eigenaars vormde. Hij had zelf in de namiddag van de vorige dag ten huize van Frank van der Goes het voorstel gedaan, dat deze meerderheid hem een brief zou sturen. Terwijl deze brief wordt opgesteld, gaat Versluys zonder voorafspraak met Van der Goes of Verwey naar Bussum om Van Eeden te bezoeken, gedraagt zich daar joviaal en goedwillig, maar geeft geen schriftelijk bericht van de inhoud zijner bespreking vóór 26 september 1935, wanneer P. Tideman hem bijna veertig jaar na dato een verklaring afdwingt, die dan luidt: ‘Van Eeden zeide mij, dat hij niet meeging met Verwey en Van der Goes.’
| |
| |
De verklaring van Versluys is in extenso te vinden bij 's Gravesande op blz. 411.
Doch teruggekomen in Amsterdam uit Bussum, begeeft de heer Versluys zich naar Sloterdijk, want Tideman schrijft in zijn diarium, bij vergissing nog steeds op datum 26 april, echter in een nieuwe alinea, die ook nieuw gedateerd had dienen te worden: ‘Bezoek Versluys, bij Van Eeden geweest, die zegt: alles moet uitbloeyen en dan kunnen wij zien, mijn bedoel is nooit geweest, tegen Kloos iets te beginnen!’ (Tekst: Nieuwe Taalgids XLII, blz. 229).
Terwijl Frederik van Eeden aan tafel zat, dat wil zeggen, kort na zes uur in de namiddag, kwam Albert Verwey bij hem op bezoek en bleef mee-eten. ‘Die had de insolentie - beter kan ik 't niet noemen - mijn medewerking te vragen voor zijn plannen met de N.G. Ik had moeite niet driftig te worden - en om dit te voorkomen antwoordde ik niet en sprak over andere dingen. Clara [Mevrouw Martha van Eeden-van Vloten] gaf door haar kalmte de beste houding aan alles. Het onderwerp werd doodgezwegen, we dineerden opgewekt en wandelden in de tuin. Verwey was wel enigszins verlegen, maar wist het toch een wending te geven, alsof hij ons aan het schrikken had gemaakt en nu uit consideratie voor ons zweeg. Een mensch met fijn gevoel had zich doodgeschaamd over zijn mal figuur. Toen ging hij naar Gorter. Ik was een uur lang beroerd door zijn bezoek en had spijt over al de krasse woorden, die ik niet gezegd had. Nu ben ik weer in orde en tevreden, dat ik gezwegen heb. Ik ga aan mijn stuk (De Broeders) werken.’
Dat Verwey naar Van Eeden ging om diens medewerking (in kopijvorm) te vragen voor het ‘eigenaars-nummer’ lijkt mij volslagen natuurlijk. Hij leidde zijn verzoek misschien niet handig in, maar hij zou Van Eeden toch niet mogen hebben uitsluiten van het gezelschap, dat hij om bijdragen voor dit bijzondere nummer verzocht.
In zijn reeds genoemde brief aan Frank van der Goes bericht hij diezelfde dag of de volgende morgen: ‘Van Eeden (bij wie ik na Versluys geweest ben) zal ons laten begaan.’
Versluys kwam dus bij Tideman met het bericht, dat Van Eeden ‘nooit bedoelde, iets tegen Kloos te beginnen’ en derhalve ‘niet zou meedoen’ met Verwey en Van der Goes. Verwey berichtte, dat Van Eeden hen ‘zou laten begaan.’
Deze gegevens sluiten elkander niet uit, wanneer men zich op het standpunt stelt, dat Van Eeden genoeg had van heel de affaire. Hij wilde noch Kloos, noch Verwey, noch Van der Goes iets in de weg leggen, maar
| |
| |
in geen geval wenste hij voorlopig nog te schrijven in de N.G. of anderszins iets met het blad te maken te hebben. Dit heeft hij gezegd aan Versluys en herhaald aan Verwey. Hij was alleen begerig naar afzijdigheid, niet naar een actieve rol.
Het blijkt uit zijn dagboek-notitie van zaterdag 28 april: ‘Nu en dan nog gezeurd over Verwey, maar langzaam verzoend met mijn gedrag en leren onderdrukken de neigingen tot boosheid, de vinnige gezegden en brieven, die in mij oprezen.’ Mededelingen van het Frederik van Eeden-Genootschap VII (november 1940) blz. 65.
Op 1 mei schrijft hij in zijn dagboek: ‘Herman (Gorter) vertelde dat Verwey's plannen mislukt waren.’ Op dit ogenblik heeft Van Eeden er nog geen flauw denkbeeld van gehad, dat die mislukking aan hem persoonlijk zou worden geweten.
Op zaterdag 28 april ontvreemdde Pet Tideman de kopij, voor het eigenaars-nummer bestemd, van de zetterij van Clausen en berichtte de uitgever aan Verwey: ‘Van Clausen vernam ik dat er reeds voldoende kopij is voor de aflevering. Onder dankzegging voor Uwe welwillendheid verzoek ik U daarom, geen moeite te doen voor nieuwe kopij.’ Dezelfde dag stuurde Verwey dit briefje van Versluys dóór aan Van der Goes met een achterschrift, afgedrukt Lit. Her., blz. 76. Het kwam maandag 30 april bij Van der Goes binnen, tegelijk met het bericht, dat Tideman de kopij had weggehaald en met een briefje van Frederik van Eeden, waarin deze mededeelde, zijn volmacht in te trekken.
Laatstgenoemd briefje is niet bewaard, zodat wij niet weten, òf (en zo ja in welke bewoordingen) Frederik van Eeden zijn intrekking van de volmacht motiveerde. De vergadering van maandag 30 april ging niet door. Op 2 mei schreef Frank van der Goes een brief aan Frederik van Eeden. Hiervan is de tekst niet bewaard, hoewel de afzender doorgaans kopij hield van zijn brieven en de geadresseerde veel in zijn archief borg. In zijn dagboek noteerde Van Eeden op 3 mei: ‘Toen kwam een alleronaangenaamste brief van Van der Goes, toonend hoe dom het van mij was, tegenover hem mijn bitterheid te doen blijken. Het gif is diep doorgedrongen. Overal heeft het de voorstelling van mijn karakter vergiftigd.’
Diezelfde derde mei antwoordde Van Eeden uitvoerig op de ‘alleronaangenaamste brief’. Dit zeer belangwekkende antwoord staat in zijn geheel bij F. van der Goes op blz. 78-81, bij 's Gravesande op blz. 413- 415. Van Eeden meldt hierin: ‘Toen hij (Albert Verwey) wegging, was ik overtuigd dat hij slagen zou en ik vond dat goed.’ Wat Van der Goes toen deed, was tot heden niet precies bekend. Voor het eerst publiceert
| |
| |
's Gravesande de volledige tekst van de ongedateerde brief, die F. van der Goes als onmiddellijke reactie verzonden moet hebben op 4 mei en die in zijn Herinneringen ingekort werd opgenomen. Hiermee echter zelf niet tevreden, schreef Frank van der Goes op 5 mei, zonder tussenliggende brief van Frederik van Eeden, opnieuw aan Van Eeden in veel gematigder stijl. Deze brief is thans op blz. 417-418 te lezen bij 's Gravesande. Er staat in: ‘Zuiver passief ben je niet gebleven: wat ook door jou tegen Versluys is gezegd, jij hebt de daad gedaan van de volmacht in te trekken.’ Hij wist intussen van Albert Verwey, dat Van Eeden ‘bereid was, zijn eigendomsrechten geheel af te staan’ (Lit. Her., blz. 82.).
Op 17 augustus 1894 heeft Kloos nog eens geprobeerd, medewerking van Frederik van Eeden te krijgen voor de Nieuwe Gids. Zijn brief staat in een voetnoot bij 's Gravesande op blz. 423. Op 5 september 1894 noteert Van Eeden in zijn dagboek: ‘Ik ontmoette Versluys. Hij wilde mij en Gorter vragen de N.G. te beheeren. Gorter secretaris. En nu wij dat niet doen, houdt de N.G. op.’
Enkele gevolgtrekkingen kunnen uit dit dagverhaal worden gemaakt:
1. De weergave van de feiten is bij Frank van der Goes in zijn Litteraire Herinneringen doorgaans juist. Over de beweegredenen van de uitgever Versluys en van zijn mede-eigenaar Frederik van Eeden verkeerde hij echter bij het schrijven van dit stuk, gelijk hij zelf duidelijk zegt, in het onzekere. Die beweegredenen worden duidelijker waarneembaar, nu alle stukken op tafel liggen.
2. Het ontbreken van de tekst, waarmee Van Eeden zijn volmacht opzegt, en van de ‘alleronaangenaamste brief’ dwingen ons tot voorzichtigheid bij het veronderstellen van motieven.
3. Van Eeden is inderdaad in najaar 1893 en voorjaar 1894 pijnlijk gehinderd geweest door de artikelen, die Kloos, Tideman en Verwey in die periode tegen hem geschreven hebben, doch hij was reeds innerlijk los van de N.G., had daar ook zijn ontslag als redacteur genomen, voordat die artikelen het licht zagen. Zij kunnen zijn verlangen naar afzijdigheid versterkt hebben. Dit verlangen bestond reeds en was herhaaldelijk door hem tot uitdrukking gebracht.
4. Dit verlangen naar afzijdigheid van de zaak, gemengd met geprikkeldheid over vrijwel alle daarin betrokken personen van beide partijen, bepaalde op 27 april 1894 zijn houding tegenover Versluys en tegenover Verwey.
5. Aan Versluys heeft hij laten weten, dat voorlopig zijnerzijds op geen enkele vorm van medewerking te rekenen viel. Daar hij op dit ogenblik
| |
| |
bij het grote publiek de meest populaire schrijver van de N.G. kring was, benam hij door die uitdrukking van zijn verlangen naar volstrekte afzijdigheid bij de uitgever Versluys het vertrouwen in de kans op materieel succes van een gereorganiseerde N.G.
6. Toen hij zijn volmacht introk, besefte Van Eeden werkelijk niet, dat hij hierdoor de plannen van Verwey en Van der Goes positief dwarsboomde. Hij wilde door deze daad slechts nadruk leggen op zijn reeds uitgedrukt verlangen naar afzijdigheid. Hij rekende na Verwey's bezoek nog op de mogelijkheid, dat de reorganisatie zou slagen, maar hem was dit onverschillig. Hij vernam de mislukking van Verwey als een nieuwsbericht, hem door Herman Gorter op 1 mei overgebracht. Eerst uit de brief van 2 mei, hem door Frank van der Goes geschreven, kreeg hij duidelijk te vernemen, dat hij door het intrekken van de gegeven volmacht een onderneming had verijdeld, waarvoor hij volstrekt onverschillig had willen blijven. Door afstand te doen van zijn eigenaarsrecht heeft hij getracht, dit onbegeerde gevolg te verhelpen. Maar toen was het te laat.
7. In zijn begeerte naar algehele afzijdigheid heeft Frederik van Eeden volhard, ook toen op 17 augustus 1894 Kloos - en op 5 september 1894 Versluys moeite deden, hem opnieuw in het voortbestaan van de N.G. te betrekken. In feite oorzaak, dat de herstelpoging mislukte, heeft Van Eeden niet de bedoeling gehad, haar te doen mislukken. Wat tussen hem en Versluys op vrijdag 27 april tussen elf en twee uur besproken werd, zullen wij nooit meer precies achterhalen. Doch dit bezoek van Versluys bracht een onregelmatigheid in de gebeurtenissen, waarvan Frederik van Eeden, in tegenstelling tot zijn bezoeker, het verloop niet kende. Reeds door het brengen van dit bezoek handelde Versluys dubbelhartig, weze het, dat hij wilde handelen in zijn zakelijk uitgeversbelang. Is er sprake van ‘schuld’ dan treft ze allereerst Versluys. Hij is dan ook door Van der Goes en door Tideman van dubbelhartigheid beschuldigd, met meer recht dan Frederik van Eeden, wiens verlangen naar ongemoeidheid zeker onder zijn toenmalige omstandigheden door niemand voor onredelijk kan worden gehouden. |
|