De Gids. Jaargang 119(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 266] [p. 266] Herman van den Bergh Even, een zonnestraal Herdenkend Romano G. Even, een zonnestraal die ons verbond een lauwe straal tussen de heuveltoppen - de druppel van je naam tegen den einder maakte de najaarsmorgen van kristal. Nu gutst de regen uit verwoeste hemel en zet mijn muildier toornige oren op; en rijdend boven puin, boven het wrakhout der jaren, tekent 't denken de omtrek uit van onze wereld, schoon alleen waar ze eindigt temidden nieuwe dingen ons verborgen, schoon louter naar 't geloof, want wat wij zagen was stof en onorde, was boze lucht die smetting lei op het gebelgde vlees: de geest, verbaasd, raakt ongewis de schaduw, draait om elk voorwerp heen en aarzelt niet maar maakt ook dit mishandeld dal tot 't zijne, hervindt de plaatsen zoet door de gewoonte. Een troost dit, in den droom en door de raadsels Romano? - hachelijke reis is de onze in 't duister, maar wij moeten ze volbrengen, reis naar de diepte die geen antwoord heeft en, zo geen heil, althans symbolen biedt of zelfs die niet, een weg toch naar 't betreuren, hoefsporen heugenis, weefwerk van tekens die 't leven onderschragen, het ontcijfren met hun vergrijsd geduldig alfabet. Even, een zonnestraal van jou tot mij en de stem die je had, Romano, op aarde begint weer drupsgewijs in mij te bloeden, een dunne wasem op de herinnering - en wat ze jou verwijt, dat is je dood. [pagina 267] [p. 267] Finale Ze hebben uw doden beroofd van hun laatste walmende lamp: een opalen vlies van damp heeft de oranjegaarden gedoofd. Zeetijd wijst de klok van het hart, zeewater en bloed zijn één: om wat kusten lopen wij heen in een vaart die de tijden tart? Ach ook tijd van schuim heeft zijn eind: hoor zijn verre katarakt, hoor de val die zijn treden hakt in een diep dat uw angsten dodijnt. Maar wij - slapen kunnen wij niet zelfs de kinderhoofden ten spijt die aan onze borst zijn gevlijd, neen slapen zullen wij niet: Er is achter daglicht dat schuilt tussen schuim en diepte en damp een sirene van wereldramp die voorbij onze vensters huilt. Een krater verliest zich in ros- zwarte stroom van obsidiaan: zij die steeds weer verdrinken gaan late' uw oogleden niet meer los. Men heeft uwe doden beroofd van hun laatste spetterlicht: wij zagen het laatste gezicht wij hebben vergeefs geloofd. Vorige Volgende