logische consequentie van een primitief wezen, dat ten onder moèt gaan door een macht, die sterker is dan al het andere.
Waren Miller's vorige stukken op een tweestemmig thema gebouwd, - de mens als slachtoffer van de samenleving èn de strijd van het individu om het behoud van de hoogste waarden, (bij Willy Loman de liefde voor zijn zoons, bij John Proctor het zelfrespect), - in dit nieuwe stuk van de grote toneelschrijver is het dramatisch conflict gereduceerd tot dit enkelvoudige gegeven: de mens als willoos werktuig van zijn driften, liefde, begeerte en vooral jaloezie, de sterkste motor voor de zelfvernietiging. De maatschappij is hier slechts entourage, de tragedie voltrekt zich uitsluitend in de mens zelf.
Ongetwijfeld gaat van de enkelvoudigheid van het drama een dwingende kracht uit. Maar waar Miller in de ontwikkeling der gebeurtenissen de her-opvoering van een griekse mythe wil zien, kan de toeschouwer er evengoed de achtergrond van een gemengd bericht in vinden. De religieuze basis van de antieke tragedie bestaat hier niet. Er is in de figuur van Eddie Carbone geen zelfstrijd. Hij geeft zich met huid en haar over aan het monster, dat hem verslindt. Zijn vrouw en kinderen betekenen niets meer voor hem, hij blijft in gruwelijke eenzaamheid, oog in oog met de verlatenheid en tenslotte met de dood.
Het is raadselachtig, dat Miller in dit stuk telkens over ‘de kinderen’ laat spreken, terwijl zij onzichtbaar blijven niet alleen, maar ook generlei functie vervullen. Als de schrijver de kinderen met opzet heeft willen elimineren van het toneel, waarom heeft hij ze dan toch genoemd? Wij zien het bootwerkersgezin om de tafel zitten eten, waar zijn dan in een zó realistisch drama de kinderen, die alle onderlinge verhoudingen mede zouden hebben bepaald? Alleen om Eddie als goed huisvader te tekenen? Voor de toeschouwer is deze man kinderloos. En dat past ook beter in de sfeer van eenzaamheid, die de door het noodlot getekende van meet af aan omhult.
Het tweestemmige thema van Miller's vorige werk leidde tot een meer orkestrale klank, maar in zijn jongste stuk horen wij het onvergetelijke solo van de mens die, met zichzelf alleen, te gronde gaat. Als geen ander weet Miller toneel te creëren met de eenvoudigste middelen.
De voorstelling is een gebeurtenis geworden, vooral door het weergaloze spel van Ko van Dijk, die de volle tragiek van deze figuur deed beleven, en door de even bewogen als beheerste Alfieri van Louis Saalborn. Het werd een van die uitzonderlijke toneelmanifestaties, die geschiedenis maken. Toch blijft de vraag, wat dit stuk zou ‘doen’, als niet een zo