platgetrapte) gebied van de leugen. Zo wordt het dan mogelijk dat in New York geprotesteerd wordt tegen de onderdrukking van hier of daar een volksgroep door vertegenwoordigers van een land, waar het gebruikelijk is de tegenstanders van de heersende kliek zonder vorm van proces op te knopen. Niemand in de vergadering ontdekt hier iets tegenstrijdigs in. In een blindeninrichting verbaast niemand zich over de aanwezigheid van blinden. En als een ieder vals speelt, is hij die zich aan de regels houdt de kwade pier, een misdadiger, welke zo spoedig en afdoend mogelijk onschadelijk gemaakt moet worden.
***
Bij de hedendaagse schrijvers stel ik vast een overschatting van de liefde, welke in geen enkel verband staat met de dagelijkse werkelijkheid des levens. In het bijzonder merk ik alom op een sterke belangstelling voor biologische bijzonderheden, welke deze, uit hoofde van hun oeroude overbekendheid, niet waard zijn. Borrel en bedstee zijn schering en inslag, alsof het menselijk bestaan geen andere mogelijkheden bood. De grondige wijzigingen in de bouw van onze samenleving, de veranderde houding tegenover de dood, de wonderlijke vergezichten door wetenschap en techniek geopend, blijken de letterkundigen slechts in geringe mate te boeien. Geen avonturenroman meer, geen schelmenroman, geen romans de cap et d'épée: verouderd! Geen familieromans, geen bedrijfsromans, geen natuurromans, geen sleutelromans, geen romans met een strekking: verouderd! De wereld is tot het formaat van een divan teruggebracht en het leven niet groter meer dan een glas. Al wie schoonheid zoekt, is niet meer van zijn tijd, welke gedistilleerd en handtastelijkheden vereist. De oude Dumas was, daar zijn de heren het over eens, een verachtelijke broodschrijver. Maar ik vermoed, vrijblijvend, dat hij oneindig meer in zijn mars had, als mens en als kunstenaar, dan de hedendaagse femelaars, die zich het moede en lege hoofd afmartelen om theoretisch, een nieuwe friemelarij te ontdekken.
Ik meen opgemerkt te hebben dat vele romanciers het als hun onzedelijke plicht beschouwen, hun helden, binnen de eerste tien bladzijden, met een willekeurig toegevoegd vrouwspersoon, naar de sponde te jagen, ook al draagt die bedrijvigheid niets (hoegenaamd niets) bij tot het verloop der verdere gebeurtenissen. Dit is een modeverschijnsel, zoals eertijds het wenen of, nog vroeger het verheerlijken van de landman. Jean Schlumberger hangt in zijn levensherinneringen een tafereel op, dat ik nimmer vergeten zal. Hij vertelt namelijk hoe hij voor Botticelli staande (het kan ook een andere deerniswekkende grootmeester geweest zijn), juist op hetzelfde ogenblik als zijn reisgenoot Gide, in dikke tranen uitbarstte. Ja, zomaar, van pure schoonheidsontreddering. Dat vindt men nu gek. Ik ook. Maar toch niet gekker en zeker smakelijker dan de jongeling die ik nu in ‘moderne’ verhalen tegenkom en die zodra hij maar in de verte een bezemsteel met rokken ontwaart, midden op de bladzijde, aan zijn gulp begint te frummelen.
Eigenlijk is gek het woord niet. Onwaarachtig zou in beide gevallen beter van pas zijn. Het merkwaardige geval doet zich namelijk voor dat men, op gezag van hedendaagse romanschrijvers, geneigd wordt aan te nemen dat zich een gemeenschappelijke, onwederstaanbare, allesomvattende drang tot de slagergreep van de mensheid heeft meester gemaakt; terwijl ik in de oude en nieuwe wereld rondreizende, dit verschijnsel niet minder, doch ook niet méér bespeurde dan voorheen.