De Gids. Jaargang 119
(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
J. Greshoff
| |
[pagina 58]
| |
hem dit vrijwel nimmer gelukte omdat deze, hoe belangwekkend zij ook zijn mochten, niet beantwoordden aan de technische normen welke de Amerikaanse uitgever stelt. Het is wel mogelijk dat Nederlandse schrijvers en uitgevers gaarne hun boeken in een vertaling willen zien, maar is de buitenlandse kritiek, zijn de buitenlandse lezers bereid die vertaling te ‘ontvangen’. Een boek als ‘Joachim van Babylon’ waarvan bijna twintig drukken in de Nederlanden verkocht werden en dat een werk van blijvende betekenis in onze letterkunde vertegenwoordigt, is zowel in het Frans als in het Engels verschenen. Aan de Franse vertaling hebben de toonaangevende maanden weekbladen geen aandacht hoegenaamd geschonken en de Engelse werd in het letterkundig bijvoegsel van de Times terloops met een nietszeggend paragraafje afgedaan. Men moet vooral niet denken dat die geringschatting alleen op ons en onze letterkunde wordt toegepast. Van de uitstekende roman van Jean Malaquais ‘Le Javanais’, door niemand minder dan André Gide ingeleid, werden in de Verenigde Staten (165 miljoen inwoners) met heel veel moeite een dikke twee duizend exemplaren verkocht, niet genoeg om ook maar een gedeelte van de kosten te betalen. Vertalingen van Gide zelf, van Mauriac, van Jünger, van Moravia ziet men in hoge stapels liggen in alle boekhandels (als Concord en Marlboro) welke zich toeleggen op het slijten van winkeldochters. Men moet mij niet met de een of andere uitzondering als bijvoorbeeld ‘Bonjour Tristesse’ komen aandragen. Als regel neemt men waar, dat vertalingen zelden of nooit een werkelijk groot verkoopsucces worden. Terwijl de letterkundige kritiek, overal, meer tijd en zorg besteedt aan een tweederangs oorspronkelijk werk, dan aan de vertaling van een meesterstuk. Laten wij nu eens nagaan wat er gebeurt als er, met regeringssteun, tot elken prijs een en ander vertaald moet worden. Bijvoorbeeld in het Amerikaans. Ik neem dus om te beginnen aan dat men een tekst vindt, welke inderdaad aan hoge eisen voldoet, niet te goed en niet te slecht, niet te Nederlands maar toch met een kenmerkend Nederlands karakter; - en dat men er in slaagt de witte raaf te ontdekken die het Nederlands door en door verstaat en bij machte is dat over te brengen in het taaleigen dat de Amerikaanse lezer vertrouwd is. Daarmede is men nog lang niet waar men wezen wil. Men vindt door bemiddeling van een agent ook wel een uitgever die, mits hij geen enkele verlieskans loopt, die vertaling in boekvorm op de markt wil brengen. Hij zal, zo hem daartoe de gelden ter beschikking gesteld worden, ook wel de nodige reclame maken. Doch men vergist zich als men zich voorstelt dat de verkoop door reclame sterk beïnvloed wordt. Er bestaat geen macht ter wereld die het Amerikaanse (of Franse of Duitse) lezersvolk kan dwingen zich op een bepaalde uitgave te werpen. Het is niemand gegeven op dit gebied voorspellingen te doen. De verkoop van een bundeltje onnozele lekenpreken van mevrouw Lindbergh, verschenen bij een van de kleinere uitgevers, steeg, zonder enige reclame van betekenis, plotseling in de honderdduizenden. Terwijl andere ondernemingen, waar de uitgever zich, op goede gronden, veel van voorstelde, op een mislukking uitlopen. Wanneer men echter een plan uitwerkt mag men geen rekening houden met wonderen. De kans dat een vertaling uit het Nederlands op zijn onverwachtst tot een zogenaamde ‘bestseller’ wordt is zo gering, dat men er nooit op mag bouwen. Waar komt dus de nuchtere werkelijkheid op neer? Dat men zeer belangrijke bedragen uitgeeft om op zijn allergunstigst één duizendste procent van de bevolking in de Verenigde Staten te bereiken. Plus natuurlijk de geringe voldoening van te hooi en te gras een vluchtig besprekinkje. | |
[pagina 59]
| |
En let wel: om tot deze uitslag te geraken moet men, behalve over belangrijke bedragen, ook beschikken over mogelijkheden welke nu eenmaal niet opgeschept liggen. Ik voor mij acht het een ware kunst iets op te sporen, dat in beginsel geschikt is voor de Amerikaanse markt. Wij, Nederlanders, zijn niet gewend onszelf weg te cijferen en maar al te gaarne geneigd aan te nemen dat men elders ongeduldig op ons zit te wachten. Hierin vergissen wij ons. Aangelegenheden en voortbrengselen door ons van belang geacht, trekken maar zelden de aandacht van het buitenland. Het kan zijn dat het buítenland ongelijk heeft. Maar als men een plan opstelt moet men rekening houden met feiten en niet met wensdromen. Onze keuze zou in dit geval dus niet bepaald moeten worden door wat wij met kracht en geweld willen uitvoeren, maar door wat de meeste kansen biedt aan de eisen van de buitenlandse afnemer te voldoen. Die keuze zou dus niet gemaakt moeten worden door Nederlandse schrijvers, kritici, uitgevers en zeker nooit door enige ambtenaar, maar door een Amerikaan, die voldoende op de hoogte is van onze letterkunde en die bovendien een behoorlijke ervaring heeft van de Amerikaanse uitgeverspraktijk. De vertaling zelf kán niet gemaakt worden door een Nederlander, ook al beheerst hij de Engelse taal voldoende. Geen buitenlander is ooit in staat de juiste toon te treffen. En nergens zijn de lezers zó gevoelig voor als voor de juiste tóón. Voor de Amerikaanse markt moet een boek niet in het Engels, maar doelbewust en met kennis van zaken in het Amerikaans vertaald worden en dat kan alléén een Amerikaan. Is het geluk de bevorderaars gunstig geweest en hebben zij een tekst ontdekt, geknipt voor het Amerikaanse lezersvolk, vertaald zo volmaakt dat het lijkt alsof het boek oorspronkelijk in het Amerikaans geschreven werd, dan moet men er in slagen, door middel van een eersterangs agent, een belangrijke vakman tot de uitgave te bewegen. Want waar het hier bovenal om het prestige te doen is, kan men zich moeilijk met een onbekende of bedenkelijke bemiddelaar of firma tevreden stellen. De waarschijnlijkheid dat ‘een bekend huis van den allereersten rang’ zich voor een door het buitenland gesubsidieerde ambtelijke of semi-ambtelijke onderneming zou spannen, lijkt mij niet groot. Als ik mij niet vergis zou het zelfs, om dit te mogen doen, zodra er een toelage aan verbonden is, verplicht zijn zich eerst bij het Departement van Buitenlandse Zaken te Washington als een ‘foreign agent’ te laten inschrijven. Wanneer wij hopen dat men het voor eigen rekening en risico zou uitgeven, komen wij, gezien het feit dat het aanbod van oorspronkelijke en vertaalde handschriften steeds véél groter is dan de vraag er naar, tegen wil en dank, weer bij de afdeling wonderen terecht. En nu zál er een wonder gebeuren! Nu zal een uitgever van naam de zaak ter hand nemen en hij zál een ongedachte uitkomst bereiken en vijfduizend exemplaren afzetten! Dan kunnen op zijn gunstigst vertaler, schrijver en Nederlandse uitgever samen een dikke duizend dollars verdelen, waarvan de eerste (terecht) het leeuwendeel moet hebben. De geldelijke uitslag is al even mager als de geestelijke. Uitgevers, ook de grote, houden er niet van hun altijd beperkte opslagruimte op te offeren aan uitgaven waarvan niet een bepaald, betrekkelijk groot, aantal exemplaren per jaar afgezet worden. Daalt de omzet beneden dat peil dan worden de overschotten voor enkele centen verkocht aan nuttige en bonafide firma's, welke zich op deze handel ingesteld hebben. Er bestaat dus een niet te onderschatten kans dat het Nederlandse meesterwerk, ten koste van veel geld en zorg, onder de aandacht van de Amerikaanse kenners gebracht, ter meerdere roem en eer des vaderlands, korten tijd na het verschijnen tegen de klas- | |
[pagina 60]
| |
sieke prijs van negen en veertig cent verramscht wordt. Is dat niet een verdrietige uitslag voor zóveel bereddering? Ofschoon men voorzichtig met verzekeringen behoort om te springen, zou ik er toch toe over durven gaan in het vooruitzicht te stellen dat een jaar na het verschijnen ons meesterwerk, van welks werfkracht in den vreemde wij ons een overdreven voorstelling maakten, zelfs niet bij naam bekend blijkt in Amerikaanse kringen, welke zich op goede gronden letterkundig noemen. Wanneer er geen extra rechten verkocht worden, dat wil zeggen voor filmbewerking of herdruk in een zakuitgave, wanneer een van de grote boekenclubs het boek niet op zijn lijst plaatst, is het niet mogelijk enige onderneming op dit gebied winstgevend te maken, waarbij een vertaling dan nog altijd een geringere kans heeft dan een oorspronkelijk werk. Uitgaande van de wetenschap dat er met een roman welke de gewone omvang van ongeveer vijftien vel heeft een belangrijke kapitaalsuitgave, niet zo heel ver van de halve ton verwijderdGa naar eindnoot1), gemoeid is komt men tot de slotsom dat dit heel veel genoemd moet worden in verband met het magere onstoffelijke voordeel dat er, ook op zijn gunstigst, mede te behalen valt. Dit bedrijf kan men onderbrengen onder het omgekeerde motto: een kabeljauw uitgooien om een katvisje te vangen. Wanneer ik aanneem dat er van het verzamelde levenswerk van Wallace Stevens, een van de grootste figuren van de Amerikaanse letterkunde, twee duizend exemplaren verkocht zijn, lijkt mij dat een overdreven schatting. En het komt mij ook onzeker voor dat van de 165 miljoen Amerikanen meer dan vijf duizend ooit zijn náám alleen gehoord hebben. Het laatste boek van Katherine Anne Porter, een internationale beroemdheid, dat verleden jaar uitkwam, koopt men nu, zoveel als men maar wil voor een vijfde van de prijs. Wanneer de belangrijkste Amerikaanse schrijvers van nu zo weinig aantrekkingskracht op het boekenkopend publiek uitoefenen, lijdt men aan hoogmoedswaanzin, zo men zich inbeeldt dat ditzelfde publiek een geestdriftige belangstelling zal tonen voor Coolen of Bordewijk. Ik geloof niet dat het elders heel anders gelegen is dan in de Verenigde Staten. En Engelse vertalingen van Van Schendel werden nooit wat men een ‘succes’ kan noemen. Ook in Frankrijk bemerkte ik weinig van een werkelijke belangstelling in en waardering voor hetgeen uit het Nederlands vertaald werd. Men vergeet in Nederland één ding. De uitgevers in het buitenland zijn, over het algemeen ervaren vakmensen, voortdurend op jacht naar nieuwe schrijvers en zij plaatsen daartoe, óók te onzent, hun letterkundige speurders. Wat zij werkelijk van waarde achten, aanvaarden zij zonder dat een Nederlandse propagandadienst er hen op opmerkzaam behoeft te maken. Jan de Hartog is niet ‘aanbevolen’ door de een of andere vertaalraad en zijn uitgevers buiten onze grenzen ontvingen geen toelagen. Men ontdekte hem omdat men voordeel in hem bespeurde. En men ontdekt andere, betere, letterkundige tijdgenoten niet, omdat men géén voordeel in hen ziet. Men vergeet te veel dat de uitgeverij een bedrijf is dat zich ten doel stelt winst te maken net als ieder ander bedrijf en dat geen uitgever zich gaarne een winstkans laat ontgaan, óók niet als hij die in Nederland meent te ontdekken. Jan de Hartog behoort tot de populaire schrijvers, welke men in Amerika met de naam slickauthors vereert, maar ook zijn tegenvoeter J. Huizinga, waarlijk niet voor ieder toegankelijk, verscheen in twee zogenaamde ‘paperback’-reeksen, zijn Herfsttij in de Anchorbooks, zijn Homo Ludens in de Baconbooks. Ook hij vond daarin zijn plaats zonder ambtelijke of halfambtelijke bemoedering. | |
[pagina 61]
| |
Tenslotte moet mij nog een persoonlijke opmerking van het hart. Ik begrijp niets van de ijdele begeerte om tot elken prijs in vertaling te verschijnen. Om te beginnen lijkt het mij geen eer om voor negenenveertig cent op Times Square te grabbel gegooid te worden. En vervolgens acht ik iedere letterkunde onherroepelijk gebonden aan de taal waarin zij geschreven werd. Wanneer een Nederlandse dichter of romanschrijver er in slaagt zich een plaats te veroveren in de Nederlandse litteratuur en in de harten van de Nederlandse lezers, heeft hij daarmede het hoogste bereikt waartoe hij werd voorbestemd en in staat is. Hooft en Boutens, Douwes Dekker en Ter Braak, Van Schendel en Gijsen, hebben hun betekenis voor ons en deze betekenis wordt bepaald noch beinvloed door wat het buitenland al of niet over hen mag denken. De Nederlandse letterkunde, in dicht en ondicht, kan alléén en uitsluitend door Nederlanders volledig begrepen en op de enig juiste wijze uitgelegd en genoten worden. Slechts aan de waardering van hen die hem begrijpen en genieten, behoort een schrijver iets gelegen te liggen. En als er ooit een Tolstoy onder ons geboren wordt, komen de buitenlandse kenners en uitgevers dat te weten zonder dat iemand onzer er hen met een ambtelijke inktvinger op behoeft te wijzen. Ieder dubbeltje aan deze vertaalwoede besteed lijkt mij verspild. Maar de koppigheid der klerken kennende, vrees ik dat men er rustig tot in lengte van dagen mee door zal gaan, aangezien voor de leden alleen het bestáán, niet het resultaat van een commissie van belang is. |
|