De Gids. Jaargang 118(1955)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 392] [p. 392] Jac. van Hattum Lied Ik had dit tijd'lijk-zijn wel doorgezongen, was ik maar steeds dat argloos kind gebleven; een hemel vol melodieuze tongen en alles lofzang op de schat van 't leven. Maar het satijn der rozen zag ik welken de dode leeuw'rik stortte in het koren; het dorre riet droeg bruine windekelken en aan een groeve ging mijn hoop verloren. O, ijdelheid, leerd' ik, der ijdelheden: het merkmaal is aan alles ingedreven: het Adamsjong verliet zijn luist'rijk Eden, met dood vertrouwder dan met sprank'lend leven. Nooit meer bij stem, als in die jongensjaren, verkeerde allengs het lied in bijna zwijgen: een oude dichter, met vergrijsde haren, die achter zich de maaier dood hoort hijgen. Kathleen Ferrier Zij mocht met deze stem beneden komen, zoals Hij zendt Z'n sterren en Z'n zon, maar snel heeft God haar toch teruggenomen, omdat Zijn koor die stem niet missen kon. Vorige Volgende