De Gids. Jaargang 118
(1955)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
C.L.W. Fock
| |
[pagina 349]
| |
Hieruit blijkt, dat de Enquêtecommissie tot de slotsom is gekomen, dat de Nederlandse Regering in Londen op een bepaald moment het besluit heeft genomen de op 17 september 1944 uitgebroken spoorwegstaking af te kondigen. Bij lezing van de verhoren, welke in deel 7 c van dit enquêterapport zijn opgenomen, doet zich echter de vraag voor of ook de conclusie, als zou de Nederlandse Regering in Londen in dit opzicht een zelfstandige beslissing hebben genomen, getrokken mag worden. Het lijkt uit historisch oogpunt van belang deze vraag nader onder de loupe te nemen. Immers de afkondiging van de spoorwegstaking is een dier daden geweest, welke in de geschiedenis zullen worden aangetekend als van grote allure. Een daad, die het verzet in Nederland aanmerkelijk heeft gestimuleerd en die bovendien een der weinige positieve bevelen is geweest, welke door de Regering in Londen aan bezet Nederland werd gegeven.Ga naar voetnoot1) Uit de door de Enquêtecommissie afgenomen verhoren blijkt, dat in het contact tussen de Regering en bezet Nederland meermalen de vraag aan de orde was geweest, of op een bepaald moment een spoorwegstaking een juiste maatregel zou zijn.Ga naar voetnoot2) De eerste maal is dit het geval geweest in 1943. Het probleem kwam o.a. ter sprake in verband met de transporten van joden en van krijgsgevangen officieren. De Regering heeft dit nimmer, naar dezerzijdse mening terecht, aangemoedigd. Men zou kunnen stellen, dat de Regering in het verleden steeds een rem op stemmen uit Nederland in dit opzicht had aangelegd. Het is dan ook begrijpelijk, dat Prof. Gerbrandy heeft verklaard, dat een staking van de spoorwegen verscheidene malen in de Ministerraad ter sprake werd gebracht.Ga naar voetnoot3) De vraag is of deze beraadslagingen ook betrekking hebben gehad op de spoorwegstaking van 17 september. Hieronder zal worden aangetoond, dat dit niet het geval kan zijn geweest en dat deze deliberaties in de Ministerraad slechts betrekking hebben gehad op de hiervoren bedoelde, van tijd tot tijd herhaalde vraagstelling, of een spoorwegstaking aan de orde zou kunnen of moeten komen, alsmede onder welke omstandigheden en hoe de afkondiging daarvan zou geschieden. Maar zelfs op dit punt is er tegenspraak. De heer Albarda verklaart, dat hij de eerste keer hoorde over contact | |
[pagina 350]
| |
van de Regering met de spoorwegen naar aanleiding van de toen reeds afgekondigde spoorwegstaking van 17 september.Ga naar voetnoot1) Hoe dit alles ook zij, het is wel zeker, dat gedurende 1943 en 1944 er in grotere en kleinere kring meermalen over de mogelijkheden en de eventuele noodzakelijkheid van een spoorwegstaking is gepraat. Uit de verklaringen van de heren Hupkes, Giesberger, Joustra, Wouters en LandskroonGa naar voetnoot2) blijkt, dat de afkondiging van de staking van 17 september 1944 voor hen onverwacht is gekomen. De ene gebruikt de term ‘volkomen onverwacht’, een ander de term ‘vrij plotseling’, een hunner spreekt over ‘betrekkelijk onverwacht’.Ga naar voetnoot3) Het is dus duidelijk, dat de spoorwegstaking van 17 september 1944 niet op verzoek van de leiding der spoorwegen werd afgekondigd. Evenmin zijn er aanwijzingen, dat het verzet op dat moment daartoe heeft aangespoord. Wel is het uit de verhoren duidelijk, dat men in Nederland in het algemeen met de mogelijkheid van een spoorwegstaking rekening hield. Er waren afspraken gemaakt op welke wijze het bevel om tot de spoorwegstaking over te gaan zou worden overgebracht.Ga naar voetnoot4) Aan de andere kant wist men in Londen, dat een staking niet op moeilijkheden in Nederland zou stuiten, en dat - voor zover mogelijk - zekere voorbereidingen waren getroffen om haar op de juiste wijze te effectueren. In een zijner verklaringen spreekt Prof. Gerbrandy er over, dat er een ‘coïncidentie’ was.Ga naar voetnoot5) In Nederland werd, aldus zijn verklaring, op een spoorwegstaking aangedrongen. Daaraan is geen gevolg gegeven, maar toen de afkondiging van de staking in overleg met de geallieerden plaatsvond, wist men in Londen, dat deze in Nederland geen tegenstand zou ondervinden. Het feit, dat de staking uitbrak, hing samen met de geallieerde oorlogvoering. Van dit feit waren slechts de heren van Lidth de Jeude, toenmaals Minister van Oorlog, Generaal Kruls en Prof. Gerbrandy op de hoogte. Andere Ministers waren niet ingelicht. Vlak voor de afkondiging heeft Prof. Gerbrandy de heer van Heuven Goedhart geïnformeerd. Tot zover de verklaring. Deze is echter, getoetst aan de ervaringen, die ik destijds als Hoofd van het Londense Bureau Inlichtingen der Nederlandse Regering mocht | |
[pagina 351]
| |
opdoen, op verschillende punten onjuist. In september 1944 werd n.l. uit Nederland niet op een spoorwegstaking aangedrongen, integendeel, er waren verschillende waarschuwende stemmen uit Nederland om niet tot deze maatregel over te gaan.Ga naar voetnoot1) Er is eerder, in geheel andere situaties, laatstelijk in juni 1944, wel op een spoorwegstaking aangedrongen. De afkondiging vond niet ‘in overleg’ met de geallieerden plaats, doch in feite op last (‘dringend verzoek’) van de geallieerden. Indien de Nederlandse Regering deze spoorwegstaking niet had afgekondigd, zouden de geallieerden dit ongetwijfeld zelf hebben gedaan. Noch Prof. Gerbrandy, noch de heer van Lidth de Jeude en vermoedelijk evenmin Generaal Kruls wisten, dat de geallieerden plannen hadden voor de afkondiging van een spoorwegstaking op 17 September, resp. op de dag, dat Montgomery's aanval op Arnhem zou aanvangen. Uit een verklaring van de heer Albarda blijkt, dat hij voor de spoorwegstaking gesteld werd als een voor voldongen feit.Ga naar voetnoot2) Aan hem is gezegd, dat Eisenhower hierop aandrong. Dit is zonder twijfel juist. Volgens zijn verklaring, is hem echter óók gezegd, dat de directie van de spoorwegen, na overleg met de personeelsorganisaties, om afkondiging van de staking had gevraagd. Het is aannemelijk, dat een mededeling als door de heer Albarda bedoeld inderdaad aan hem is gedaan. De inhoud daarvan kan echter niet juist zijn geweest, hetgeen o.a. ook blijkt uit de verklaringen van de heren Hupkes c.s., welke hierboven zijn vermeld. De heer van Heuven Goedhart verklaart, dat men in de Ministerraad voelde, dat er een spoorwegstaking moest komen.Ga naar voetnoot3) Dit kan niet juist zijn, daargelaten, dat de notulen van de Ministerraad hierover niets vermelden. Dit zogenaamde gevoel kan slechts gebaseerd zijn geweest op de algemeene hierboven aangeduide min of meer periodiek terugkerende vraag uit Nederland, of een spoorwegstaking nuttig zou kunnen zijn. De heer van Heuven Goedhart is juister als hij zegt, dat, wat het moment van de spoorwegstaking betreft, het een element van de geallieerde oorlogvoering is geweest. Zeer belangrijk is zijn opmerking voor de Enquêtecommissie: Wat het moment betreft, is het ons bepaald gedicteerd. Er was ons gezegd, dat het nu moest. Wij hebben dat niet zelf bedacht; niemand in de Nederlandse kring heeft gezegd: wat zouden de heren ervan denken, als we nu eens om een spoorwegstaking vroegen.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 352]
| |
Minder juist ook zijn de verklaringen van Dr. de Jong.Ga naar voetnoot1) Hij stelt n.l. dat de spoorwegstaking was uitgevaardigd op verzoek van de Nederlandse Spoorwegen, de directie en de Nederlandse personeelsraad, in overleg met het geallieerde hoofdkwartier. Het besluit daartoe zou dan genomen zijn op zaterdag 16 September door Prof. Gerbrandy en de heer van Lidth de Jeude. Deze verklaring kan niet juist zijn, omdat Nederland toen niet om een spoorwegstaking had gevraagd en er geen overleg met SHAEFGa naar voetnoot2) heeft plaatsgevonden. Zij is ook onjuist, omdat het zogenaamde ‘besluit’ niet op 16 september, doch op 17 september werd genomen. Uit het vervolg van de verklaringen van Dr. de Jong blijkt ook, dat de datum niet juist kàn zijn, aangezien hij zegt, dat de heer den Doolaard toen uit zijn huis werd gehaald om een communiqué op te stellen. Dit is op 17 september gebeurd. Het besluit tot de spoorwegstaking, zo gaat Dr. de Jong verder, is genomen door twee van de Ministers, zonder voorkennis van de andere leden van de Ministerraad. Korte tijd later heeft hij vernomen, dat maandag daaraanvolgend in de Ministerraad hierover heftig was gediscussieerd. Ook deze verklaring is niet juist. Zoals later zal worden aangetoond, is er in wezen geen besluit genomen door de Nederlandse Ministers en bovendien is er op die maandag geen Ministerraad geweest. De Ministerraad is gehouden op dinsdag 19 september. De notulen vermelden echter niets van een discussie over de spoorwegstaking. (Overigens is het onaannemelijk, dat de heer Albarda, zondagavond overvallen door de afkondiging van de staking, eerst in de Ministerraad van dinsdag daaraanvolgende zijn protest zou hebben doen horen). Het enige in de Ministerraadsnotulen vermeld, is een aantekening van de vergadering van 28 september 1944. Daar stelt de Minister van Waterstaat de vraag aan de orde, of de spoorwegstaking niet moet worden beëindigd in verband met het mislukken van de aanval op Arnhem. Het volgende uit de notulen is belangrijk.: ‘De Minister van Oorlog meent, dat, nu het bevel tot staking van SHAEF is uitgegaan, aan deze moet worden gevraagd, of de staking nu nog doelmatig is.’
Nu de werkelijke toedracht van de afkondiging van deze staking. De geallieerde oorlogvoering heeft bij de beraming van de plannen voor een aanval op Arnhem, kennende de gevoelens in bezet Nederland, zelf de wenselijkheid van een spoorwegstaking voorzien. Dagelijks vond er | |
[pagina 353]
| |
in Londen een vergadering plaats van een twee- à drietal Nederlandse officieren met geallieerde officieren. In deze vergadering is begin september een telegram ontvangen van SHAEF, waarin de spoorwegstaking als een der elementen van de in het voornemen liggende aanval op Arnhem voor het eerst werd genoemd. Van geallieerde zijde werd een zeer stringente opdracht aan de Nederlandse officieren verstrekt om hierover niet met de Regering te spreken. Men was nl. bang, dat er iets zou uitlekken, zowel van de militaire operatie als van de spoorwegstaking, of althans van de laatste, waardoor de operatie in gevaar zou kunnen worden gebracht. Blijkbaar had de geallieerde oorlogvoering weinig vertrouwen in de discretie van de Nederlandse Ministers; een visie, die minder onaannemelijk lijkt als men de beantwoording door de heer van Heuven Goedhart van de desbetreffende vragen van de Enquêtecommissie leest.Ga naar voetnoot1) De heer van Heuven Goedhart verklaart het volgende: In Londen was het aantal mensen, dat werkelijk begrip had van het gevaar, bedenkelijk klein. Het was nu eenmaal zo, dat wanneer men iets mededeelde aan iemand, ‘strikt confidentieel’, dan vertelde hij dat ‘strikt confidentieel’ aan anderen, die het vervolgens onder het parool nog strikter en confidentiëler aan een vierde zei. (?) En daar er ongetwijfeld in Londen mensen rondliepen, die belast waren met pogingen om de andere kant te informeren, moest men ongelofelijk voorzichtig zijn. De geallieerde opdracht om de Nederlandse Ministers over de plannen niet in te lichten, had derhalve wel enige grond. Door uitstel van de operatie van Montgomery heeft het vrij lang geduurd alvorens het moment kwam, dat de spoorwegstaking moest worden afgekondigd. Inmiddels werd aan de leiding der Spoorwegen op 11 september 1944 vanuit Londen via twee zenders telegrafisch bericht, dat met de mogelijkheid van een algemene spoorwegstaking rekening moest worden gehouden. Aangeraden werd voortdurend naar Radio Oranje te luisteren.Ga naar voetnoot2) Deze - identieke - telegrammen werden niet door de Regering verzonden en de Minister-President en/of de Minister van Oorlog hebben hiervan ook geen kennis gedragen. Zij zijn verzonden op last van SHAEF. De conclusie van dit alles moet dus zijn, dat de Nederlandse Regering, | |
[pagina 354]
| |
geen kennis dragende van de plannen van Montgomery voor de aanval op Arnhem, geen idee kon hebben, dat een spoorwegstaking spoedig zou moeten worden afgekondigd. Vóór het week-end van 16/17 september werd aan Prof. Gerbrandy en aan de heer van Lidth de Jeude gevraagd, of zij gedurende dat weekend bereikbaar zouden zijn. In de vroege morgenuren van 17 september werd van Engelse militaire zijde bericht ontvangen, dat de operatie bij Arnhem die dag zou plaatsvinden. Onmiddellijk werd door schrijver dezes Browns' HotelGa naar voetnoot1) opgebeld, maar Prof. Gerbrandy werd niet aangetroffen, daar hij die nacht uit logeren was geweest. Nadat nog enige malen was getelefoneerd, bleek Prof. Gerbrandy tegen twaalf uur (op zondag 17 september) in Browns' Hotel te zijn teruggekeerd. Hem werd mondeling meegedeeld, dat het geallieerde hoofdkwartier een aanval op Arnhem had ingezet en dat SHAEF de Nederlandse Regering dringend verzocht om een spoorwegstaking te gelasten. Zijn reactie was onmiddellijk en positief. Hij voegde slechts toe, dat dit nog met de heer Van Lidth de Jeude moest worden besproken. Inmiddels was het reeds te laat geworden om de in het voornemen liggende afkondiging door de radio om 1 uur 's middags te doen geschieden, hetgeen een gevolg is geweest van de onbereikbaarheid van Prof. Gerbrandy en van de heer van Lidth de Jeude, wiens verblijfplaats zelfs op dat moment nog niet was opgespoord. Aan Prof. Gerbrandy is toen gezegd, dat de vertraging in de afkondiging een ernstige zaak was, waarna onmiddellijk verdere pogingen werden gedaan om de heer van Lidth de Jeude te bereiken. Deze bleek het week-end in Epsom door te brengen, waar schrijver dezes per auto heenging en te ongeveer half drie aankwam. Toen aan de Minister van Oorlog verteld werd, dat de geallieerden een aanval op Arnhem hadden ingezet en dat van de Nederlandse Regering gevraagd werd onmiddellijk een spoorwegstaking af te kondigen, waren zijn reacties eerst aarzelend. Hij uitte twijfel of de aanval op Arnhem inderdaad plaatsvond. Hij sprak - wat overigens voor de hand lag - over de ingrijpendheid van een maatregel als de afkondiging van deze staking. Hij trok in twijfel of de spoorwegstaking noodzakelijk was. Verder was hij enigermate gebelgd, dat de Nederlandse Regering niet van deze voornemens had afgeweten. Gedurende dit tot dusver vrij vruchteloze gesprek werd om 3 uur 's middags door de B.B.C. omgeroepen, dat bij Arnhem parachutisten werden neergelaten. Deze mededeling was voor de heer van Lidth de Jeude aanleiding om zich bij de | |
[pagina 355]
| |
gebeurtenissen neer te leggen, niet echter dan nadat hem duidelijk was gemaakt, dat de geallieerde oorlogsleiding zonder twijfel de spoorwegstaking zelf zou afkondigen, indien de Nederlandse Regering dit eventueel zou weigeren. Er bestond in dit gesprek op dat moment geen enkel verschil van mening over, dat de effectiviteit van de afkondiging tenminste even groot zou zijn, indien zij door de geallieerde oorlogsleiding en met name door Generaal Eisenhower zou worden gedaan in plaats van de Nederlandse Regering. Toen dit alles duidelijk geworden was, dicteerde de heer van Lidth de Jeude een communiqué, waaruit de volgende zinsnede in de herinnering van schrijver dezes is gegrift: ‘De Regering, in het volle besef harer verantwoordelijkheid, heeft na rijp beraad besloten de spoorwegstaking te gelasten.’ Men zal deze bewoordingen nog terugvinden in het uiteindelijk communiqué, dat 's avonds op 17 september 1944 door de radio werd uitgegeven, zij het ook, dat de ietwat gezwollen zinsneden in een langer communiqué verwerkt waren.Ga naar voetnoot1) Nadat de heer van Lidth de Jeude dus zijn instemming met de afkondiging had uitgesproken, keerde schrijver dezes naar Londen terug en overhandigde op het Bureau Inlichtingen aan de Hoofdredacteur van Radio Oranje, de heer den Doolaard, het concept communiqué, waarna het nader is bewerkt en tenslotte spoedig daarop is uitgezonden.
Vastgesteld moet dus worden, dat de indruk, welke het enquêterapport geeft, als zou door de Regering over de spoorwegstaking zelfstandig zijn beslist, niet geheel juist is. De Regering heeft niet over de spoorwegstaking gedelibereerd, noch wezenlijk erover ‘beslist’. De beslissing werd genomen door SHAEF en door de Regering slechts openbaar gemaakt. De Regering was van te voren niet op de hoogte, omdat zij niet kon worden ingelicht over de aan de staking ten grondslag liggende militaire operaties. Het is duidelijk, dat, indien de Nederlandse Regering de afkondiging zou hebben geweigerd, de Opperbevelhebber zelf daartoe zou zijn overgegaan. Het verband dat tussen de spoorwegstaking van 17 september 1944 en de reeds sedert 1943 verschillende malen teruggekeerde vraag uit bezet gebied omtrent de wenselijkheid van een eventuele spoorwegstaking in Nederland gelegd wordt, werkt verwarrend. De beslissing over de spoorwegstaking van september 1944 heeft met dergelijke gedachten, waarover wellicht in de Ministerraad werd gedelibereerd, niet te maken. De reden | |
[pagina 356]
| |
waarom de Minister van Waterstaat niet van de in het voornemen liggende spoorwegstaking op de hoogte werd gebracht, ligt bij deze visie voor de hand, aangezien de staking een onontkoombaar feit was, waaraan deze Minister niets meer kon veranderen. Een andere vraag is uiteraard, of de hoffelijkheid niet zou hebben geboden, hem althans in te lichten.
Over de periode van de laatste oorlog beschikt de geschiedschrijver, zowel de hedendaagse als de toekomstige, over een schat van materiaal. Veel daarvan is uiteraard door de Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 verzameld. Deze verzameling, gebaseerd op getuigenverhoren van hen, die bij de verschillende gebeurtenissen betrokken zijn geweest, heeft het nadeel, dat de menselijke subjectiviteit der verhoorden ten volle tot uiting komt. Het bovenstaande moge een bijdrage leveren om ten aanzien van een der belangrijkste gebeurtenissen gedurende de oorlogsjaren deze subjectiviteit enigszins te compenseren.
November 1955 |
|