Kort commentaar
Lucebert, een luie kwast?
Prof. Dr F.C. Gerretson vroeg op Dinsdag 22 Maart 1955 in de Eerste Kamer aan de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, of wel vaststond, dat de man, genaamd Lucebert, geen luie kwast is. Zelf beantwoordde hij deze nogal rhetorische vraag met de verbazingwekkende uitspraak: ‘De tijd alleen kan het uitmaken.’
Een bericht over deze uitlating van de dichter van Experimenten betreffende een experimenteel dichter verleidde mij, in de Handelingen te gaan nalezen, wat er precies op 22 en 23 Maart in de Eerste Kamer was gesproken over het wetsontwerp tot instelling van een Raad voor de Kunst.
Hierbij bleek mij, dat de leden van de Eerste Kamer met uitzondering van de heer Diepenhorst bij de bespreking van dit onderwerp toegaven aan een drang om zich grappiger voor te doen dan zij van nature zijn. Wat willen zij in die voorgewende humor ontveinzen? Of trachten zij elkander in leukheid te overtroeven, nu zij de stof van hun gesprek toch niet ernstig kunnen nemen? Er werden op 22 en 23 Maart beschamende flauwiteiten opgetekend uit de mond van zeer ernstige mannen.
De uitlating van de heer Gerretson over Lucebert is er een van. Het onderscheid tussen luiheid en vurigheid blijft geenszins voorbehouden aan het oordeel van de tijd. Klinkt het verantwoordelijke mannen grappig toe, iemand, wiens boeken zij niet lezen, deswege vragenderwijze voor een luiaard te horen uitmaken? Dan leek de plaats hiertoe niet gunstig gekozen.
In zijn toespraak van 22 Maart 1955 distantieerde prof. dr F.C. Gerretson zich akelig-leuk van een ‘vroegere auteur, een zekere Gossaert.’
Dit belette hem gelukkig niet, diens reeds bekende stelling te herhalen: ‘De kunst heeft haar oorsprongen elders dan in de levensbeschouwing: in het natuurlijke, lichamelijke leven,’ Deze stelling, dunkt ons, ware uitbreidbaar tot de humor.
A.v.D.