fixeren en hem, niet merkbaar voor het publiek aan zijn taak te herinneren. Er wordt angstig gebladerd en bij toeval wil het wel eens lukken, dat de ontbrekende tekst hem onder de neus komt. Dan zijn even later de ogen van de acteur weer in dienst bij de nobele moor en Julia zoekt haar vurige minnaar elders. Maar niet zelden gebeurt het, dat de souffleur capituleert en boven zijn boek wanhopig gesticuleert als een frauduleus kassier.
Dit zijn de ogenblikken die door het publiek in de pauze vaak besproken worden als ‘dat prachtige moment van die lange stilte’ of door insiders vernuftig gesignaleerd als het momentje ‘dat hij blank stond’.
Het zou voor de psychologen interessant zijn stelselmatig te onderzoeken, waarom een acteur een bepaalde tekst nooit weet, andere teksten altijd verkeerd zegt, op een zeker moment nooit zijn wachtwoord weet of bij één passage steeds weigert zijn medespeler aan het woord te laten. In afwachting van hun onderzoekingen, kan ik hen geruststellen. De souffleur kent dit fenomeen en vangt het zo veel mogelijk op.
Om zich op de vele moeilijkheden voor te bereiden, maakt hij zo'n 15 repetities mee. Hij verschijnt, nadat op de repetitielijst de dames en heren verzocht is hun rollen te kennen. Er volgen dan allerlei afspraken met de souffleur zoals:
‘Denk erom, die zin sla ik altijd over, zet er een kruisje bij.’
‘Geef me dat in godsnaam niet op, want dan raak ik in de war,’ of
‘Als je me nou daar dat woord opgeeft, weet ik de rest wel.’
En in het souffleursboek hopen zich de kanttekeningen op met een geheimschrift van balletjes, kruisjes, enkele en dubbele streepjes, uitroeptekens, die de basis gaan vormen van zijn taak. Maar tussen deze repetitie met gekende rollen en de première liggen meestal tien dagen en het komt mij voor, dat alle spanning en concentratie zich bij de minste kortsluiting bij voorkeur wil afreageren op de man, die vaak zo belangeloos meehelpt de regisseur niet te laten merken, dat men zijn rol nog niet kent.
‘Wat zeg je nou toch, jochie? Ik versta geen woord!’ Deze handige manoeuvre van een geïrriteerd acteur bevestigt bijna de indruk, dat de souffleur alleen schuld is aan het feit, dat hij zijn tekst niet kent.
Een kleine adempauze en men is weer op gang. De grote monoloog krijgt al vorm en wekt zelfs in het schemerachtige lokaal met zijn houten stoelen en kale muren een illusie. Men is al één ogenblik meegenomen naar een andere wereld. Plotseling wordt de droomdraad ruw afgebroken. ‘Geef me toch in godsnaam niet elk woord op, ik wil zelf ook wel eens wat