| |
| |
| |
A. Pitlo
Waarom ik van toneel houd
Waarom ik van toneel houd, vraagt U mij, Mevrouw, maar wie heeft U gezegd, dat ik van toneel houd?
Omdat U mij vaak in de schouwburg ziet?
In houd niet van die opmerkingen, gewoonlijk gemaakt door hen, wier levenservaring beneden het gemiddelde ligt, ik bedoel zoals vrouwen wel zeggen, dat alle mannen kinderen zijn en zoals mannen wel zeggen, dat vrouwen onlogisch zijn. Maar nu raak ik toch geneigd mij bij de laatste generalisering aan te sluiten. Moet uit het feit, dat ik vaak naar de schouwburg ga, blijken dat ik van toneel houd? Men kan wel beweren, dat ik van schilderijen houd omdat ik vaak een schilderijenmuseum binnenloop. Die twee dingen hebben niets met elkaar te maken. Ik loop een schilderijenmuseum binnen omdat ik van schilderijenmusea houd. Hebben wij niet zelfs een museum-directeur, die ronduit verklaart niet van schilderijen te houden! Ik waardeer deze edelman boven alles om zijn nietsontziende oprechtheid. Houd ik van de zee omdat ik graag langs het strand wandel? Misschien loop ik daar alleen omdat ik er van houd meeuwen te horen krijsen.
Neen, Mevrouw, ik sla niet door. Ik vind Uw conclusie waarlijk hoogst oppervlakkig. Als iemand, die ik waardeer, mij tegenvalt door een echt onintelligente opmerking, dan wind ik mij op. Ik wil de mensen, die enkele mensen die ik op prijs stel, volmaakt zien, volmaakt in al hun positieve en negatieve hoedanigheden, ik wil hen als zuiver zien. Daarom houd ik van toneel. In de samenleving krijgt men de mensen bijna nooit gaaf te zien.
Natuurlijk hebt U gelijk, ik houd van toneel, maar schoolmeester als ik ben, heb ik niet willen nalaten er U op attent te maken, dat de zaak gecompliceerder is dan U meent. Men kan vaak naar de schouwburg gaan ook zonder dat men van toneel houdt. Als ik vaak naar de schouw- | |
| |
burg ga, is het zeker niet alleen doordat ik van het toneel houd. Ik ga ook naar de schouwburg omdat ik een avond uit wil. Het is mijn overtuiging, dat dit met vele vaste schouwburgbezoekers het geval is. Laten toch toneeldirecteuren, acteurs, regisseurs, de theoretici van het toneel en schouwburgbouwers niet menen, dat het publiek uitsluitend om toneel te zien naar de schouwburg gaat. Het is een waan, gesproten uit ijdelheid. Men gaat ook naar de schouwburg omdat men uit wil gaan, om te zien en gezien te worden. Een goede schouwburg moet een feestgebouw zijn, met ruime gangen en zalen, zware draperieën, hel-verlicht, het publiek moet zich behoorlijk kleden. Stel U eens voor een foyer, waar de bediende achter het buffet telkens weg zou moeten lopen om ergens nog een blaadje met wat koppen koffie te halen! Naar zo een armtierige zaak zou het publiek nooit gaan, men zou zo een schouwburg boycotten, en terecht. En wat te denken van een dogmaticus op toneelgebied, die uit het misverstand, dat men alleen om het toneel naar de schouwburg gaat, zou bedenken een schouwburgzaal te bouwen, niet in hoefijzervorm, maar met alle zitplaatsen in het front? Gelukkig moet de zot die dat bedenken zou nog geboren worden - maar stel U eens voor dat er ergens zo een schouwburg werd gebouwd - daar zou toch niemand voor zijn genoegen heen gaan. Denk U eens in: een schouwburg, waar je alleen door opzij te kijken je kennissen zoudt zien!
Neen, Mevrouw. Mevrouw, is het werkelijk waar, dat men in Noord-Amerika en in Australië zulke schouwburgen heeft? Weet men daar dan niet, dat het sinds de oude Grieken anders is geweest? Wat een povere, steriele dogmatiek, hoe eigenwijs. Neen, veel rood en goud en loges. En de koningsloge alleen voor de koninklijke familie. En dan het Wilhelmus. Dan zijn er mensen onder het publiek, die de tranen over de wangen lopen. Heerlijk, al die romantiek. Mannen huilen in de schouwburg meer dan vrouwen. Dat is me altijd opgevallen. Mannen drinken zich gemakkelijker een roes aan de irrealiteit dan vrouwen. Ja, typisch.
U vindt het wel goed, dat ik zo doorga met hardop denken? Nu, van romantiek gesproken. Maak mij niet wijs, dat onze tijd niet voor romantiek zou voelen en dat speciaal ons volk daar te nuchter voor zou zijn. Klinkklare nonsens. Onze tijd snakt naar romantiek. Zie toch: daar komt op het toneel bij ons plotseling een man, die speelt als Bouwmeester. En heel ons publiek is - en terecht - in de wolken. En ons volk nuchter?
Als er op straat iets gebeurt, lopen zij allen woedend te hoop om het op te nemen voor hem, die gelijk heeft. Nooit zo iets onnuchters
| |
| |
gezien. Nuchtere mensen weten, dat zolang de mensheid bestaat er naast recht onrecht is en dat niet zelden het onrecht gelijk krijgt.
Romantiek op het toneel en romantiek in de schouwburg. De mensen verliezen liever hun kiesrecht dan dat zij de gouden koets moeten missen en de rood-gouden hoefijzervormige zaal met loges. Een privéopvatting, waarmede ik in de minderheid ben. Ik heb zelfs collegae, die mijn inzicht niet delen. Kent U Uw Ibsen? In Bouwmeester Solness staat het: de minderheid heeft altijd gelijk. Brachten de mensen maar eens in de praktijk, wat zij op het toneel horen zeggen en hun dan diep voorkomt. Caligula zei het een paar jaar geleden nog zo raak: elke vrijheid gaat ten koste van anderen. Uit de lengte of uit de breedte moet het. Elke spreiding gaat ten koste van de besten, of U nu denkt aan de coördinatie met salaris-spreiding of aan de kunst-spreiding in de provincie. De middelmatige acteur wordt beschermd ten koste van de goede en Coevorden wordt beschermd ten koste van Amsterdam. Wij leven in een tijd waarin de volwaardigen achter staan bij de onvolwaardigen.
Zo graag ga ik naar de schouwburg dat ik er zelfs heenga als ik weet, dat het een slechte voorstelling is. Dat ik hecht in mijn liefde aan de schouwburg ben, blijkt toch wel duidelijk uit het feit, dat de gezamenlijke regisseurs van Nederland mij nog altijd niet uit de schouwburg hebben weten weg te werken. Dan moet men toch, U geeft mij dit toch toe, tegen veel bestand zijn. Ons wordt een Molière voorgezet alsof het een Heijermans was en een Shakespeare wordt gegeven in een vertaling van iemand die geen Engels kent en door een regisseur, die Shakespeare niet kent. Ik ben zo jaloers, zo schrikkelijk jaloers op ons publiek, dat van niets weet en dat voorstellingen, die van een matig provinciaal peil zijn, begroet met ovaties, staande, als gold het grote opvoeringen.
Devaluatie, allemaal devaluatie. In een tijd, waarin iedere schoolopzichter inspecteur heet en elke gezant ambassadeur, staat een publiek na elke voorstelling op en betuigt zo de hoogste eer. Een actrice, die de elementairste regelen van het staan en het lopen niet kent en blauwe dijen moet hebben van haar eigen vuistslagen, krijgt ovaties, men vindt haar groot. Niveau-besef is ver te zoeken.
Neen, neen en nogmaals neen. Ondanks het feit, dat spraakgebreken aan een toneel-carrière niet in de weg staan, hebben wij zeer goede acteurs en actrices. We missen de regisseurs. En aangezien wij toch geen regisseurs hebben, regisseert elke acteur. Daardoor overkomt het mij vaak, dat ik na tien minuten al verlang naar het kopje koffie na afloop in
| |
| |
Americain, met U of met andere goede bekenden. Maar voor een avond van verveling of ergernis wil ik toch de gang naar de schouwburg niet missen. De gongslag. De lichten uit. De gordijnen zwaaien open. Dat is het moment. Daar begint de andere wereld, de andere wereld, die mij misschien voor een paar uur zal meenemen. Is de voorstelling niet meeslepend, dan is het een onopvallende gelegenheid rustig te denken over juridische problemen, zonder dat iemand van me verwacht, dat ik zal converseren. Weglopen doe ik zelden - het staat zo onbeleefd - niet meer dan een paar maal per jaar, vooral als men op het toneel zoveel tumult maakt, dat ik niet meer rustig over mijn juridische problemen kan denken. Ik meen, dat het het toneel ten goede zou komen als het publiek eerlijk reageerde en bij verveling eenvoudig wegliep. Maar een zuinige Hollander wil nu eenmaal waar voor zijn geld. Hij heeft betaald en zal het uitzitten. Ik behoor niet tot hen, die buitenlandse regisseurs of groepen prijzen boven de vaderlandse. Ik herinner mij een Engelse regie van St. Joan, die geen speler een schijn van kans liet van zijn rol iets terecht te brengen. Ik besef ook, dat de acteurs het moeilijk hebben tegenover iemand, die hen persoonlijk kent. Ik vraag mij wel eens af, of de critiek niet een andere vorm van voorlichting zou kunnen geven. Onze critici zijn voor het grootste deel litteratoren en denken te veel, dat toneel zien hetzelfde is als het boek lezen. Zij weten machtig veel van litteratuur, hele encyclopaedieën vol, maar waarom schieten zij tekort het publiek iets bij te brengen over het toneel, zodat dit tot beter oordelen in staat geraakt? Waarom geen samenvattende beschouwingen, waarin zij het publiek leren opmerken, dat een bescheiden rol van een choreograaf in een Huis vol illusies onvergetelijk kan zijn, een puur stukje goud en dat een breed opgezette Badeloch gewoonweg horribel kan zijn? Waarom wijzen zij er het publiek niet op, dat de brave regisseur van Een
hart vol sintels helemaal niet begrepen heeft, wat met deze Don Juan is bedoeld, maar dat de hoofdrol desondanks uitstekend was.
Maar nu dwaal ik te zeer af. Ik kom terug op het toneel. Moeilijk is het te werken in een klein land, niet alleen omdat men de spelers kent of althans te vaak ziet om onder de magie te blijven maar er is ook het gemis aan afstanden. In Sommerhausen, een stadje van een paar duizend inwoners, speelt voor vijfentwintig zitplaatsen iedere avond een avantgardist met zijn kleine groep. Heel Duitsland rijdt daarheen, van honderden kilometers ver. Sommerhausen ligt bij Würzburg, dat is ver van Hamburg. Wat denken wij in Amsterdam als wij horen, dat in
| |
| |
Culemborg in de oude stadstoren een groep iedere avond Shakespeare geeft? Denken: dat zal toch wel niets zijn. Het is te dichtbij. Magie, Mevrouw, is een onmisbaar wapen. Geen arts, dominee of rechter houdt het zonder dat uit. Ook geen toneelleven houdt het zonder dat uit. Nooit in de keuken laten kijken. Niemand is voor zijn kamerdienaar een held - hetgeen aan de kamerdienaar ligt, niet aan de held. Ik ben in de schouwburg als de kamerdienaar. Ik wil niet, dat een muur begint te rimpelen als men er tegenaan loopt. U weet hoe bijziende ik ben. Misschien is dit de oplossing voor het feit, dat men er nog altijd niet in is geslaagd mij uit de schouwburg weg te werken.
U hebt mij gedwongen mij te realiseren, waarom ik naar de schouwburg ga. Hoe meer ik er over denk, hoe belangrijker ik de schouwburg vind. Dit neemt niet weg, dat het toneel een essentieel bestanddeel in een schouwburgbezoek uitmaakt. Ik kom nu tot het eigenlijk antwoord op Uw vraag. Ik ga graag toneel zien omdat daar het leven een schonere vorm heeft dan in de werkelijkheid. Ik wist al heel jong, dat een ontroerd mens slechts zeer zelden ontroerend is. Gewoonlijk is een ontroerd mens alleen maar afzichtelijk. Een liefdesscène wordt in de praktijk verstoord, doordat de minnaar kop en schotel van een tafel veegt of doordat, net als hij zijn eeuwige trouw zweert, de koekoeksklok er tussenin komt. Naar hun inhoud Corneilliaanse situaties worden glad bedorven door het gerinkel van de telefoon. Een pathetisch gebaar van een gewoon burger is on-aesthetisch, onhandig, ridicuul. Ik ben een vitaal mens, Mevrouw, ik heb honger, een onlesbare honger. De inhoud zonder schone vorm blijft een ontoereikende inhoud. Le forme emporte le fond. Die schone vorm vinden wij op het toneel. Daar vallen geen theekoppen op de grond, juist bij de beslissende armzwaai, daar begint niet net het kind van de bovenburen te gillen op het moment, dat stille smart de jonge weduwe overmeestert. Pirandello heeft het gegeven in zijn Zes personages. De regie heeft er bij de laatste opvoering van dit stuk in Nederland voor gezorgd, dat niemand dit kon begrijpen, maar ik bedoel het nu zoals Pirandello het heeft bedoeld. Dit is het, wat ik in het toneel zoek. Wie geen aestheet is en derhalve genoeg heeft aan de uitingsvormen van het dagelijkse leven, kan buiten het toneel. Wie het leven lief heeft, en daarbij de vorm als een wezenlijk bestanddeel van de inhoud ziet, zoekt het toneel.
Natuurlijk is ook de inhoud een wezenlijk bestanddeel van de vorm. Een dergelijke verzekering behoeft men onder intellectuelen niet meer te geven. Dat is vieux jeu. Op het toneel zie ik hetzelfde als in het
| |
| |
dagelijks leven, maar op het toneel zie ik het in een vorm die mij boeit. Ik bedoel: kan ik het in een mij boeiende vorm zien - dat hangt af van de regisseur. Gewoonlijk zie ik het derhalve ook daar niet in een mij boeiende vorm. Maar ik ben een optimist, ik laat me niet verslaan. Ik heb tien bedorven avonden over voor één groot kwartier. Wie dat offer niet wenst te brengen, mist onherroepelijk dat ene kwartier. Iedere keer ga ik weer in de verwachting: vanavond. Die enkele keren, dat je van binnen begint te gillen, dat je zo het podium op zou willen stormen om de acteur of de actrice die het hem doet brullend van ontroering te omhelzen - die enkele keren vormen iets in ons leven. Zij leren ons iets, zij doen ons rijpen. Elke diepe emotie doet rijpen. En een vitaal mens wil rijpen. Misschien, als wij aan het einde de balans zouden opmaken, blijkt dat wij meer gerijpt zijn door het irreële, dat wij van het toneel en uit de litteratuur tot ons hebben genomen, dan door hetgeen het ‘werkelijke’ leven ons heeft gebracht.
Mevrouw, hoe kunt U het vragen! Niet eenmaal in mijn ganse leven ben ik het podium opgestormd. Stel U in hemelsnaam voor: een vrij zware meneer, die op het podium springt, midden onder het spel, en luid hoe-hoe brullend van Dalsum of Lotte Köhler omhelst. Van nietontroerende ontroerde mensen gesproken... Waarom houden wij er van ontroerd te zijn? Alleen om de rijping? Nee, ook omdat wij de liefde liefhebben, onze grootste liefde. Wie de liefde zeer liefheeft, gaat naar het toneel. Hij vindt er altijd iets van zijn gading. Schiller en die lui leren ons, dat wie sterk kan haten, innig kan liefhebben. Onzin. Liefde en haat zijn één. Voor wie liefheeft, wordt zijn haat tot liefde, en in wie haat, wordt liefde tot haat.
Nu vergist U U. Ik houd mij strikt aan mijn onderwerp. Het is ook het toneel dat mij het bovenstaande heeft geleerd. Als U even wilt doordenken, zult U begrijpen, dat er nog een ander verband bestaat tussen Uw vraag en mijn laatste opmerkingen.
Waarom heeft een mens het toneel lief? Waarom heeft een mens lief? Omdat hij eenmaal begonnen is lief te hebben en daarbij trouw is van natuur. Ik ben in mijn diepste wezen trouw. Waarom ik eens begonnen ben het toneel lief te hebben? Och, waarom beginnen wij in het algemeen lief te hebben? Dat is wat verdrietig. D'abord on s'aime par hasard, par jeu, par curiosité, pour avoir, dans un regard, lu des possibilités.
Heb ik voldoende duidelijk geantwoord? Uw vraag was een moeilijke. Ik heb er veel door geleerd. |
|