Timrot nog op zijn duivenplat. Bij de eerste stond - hoe zou het anders? - Buziau in het zenith.
Dat waren prachtige gebeurtenissen. Eén week in het jaar kwamen de Muzen in uw leven. Eén week per jaar de duizelingwekkende, bijna benauwende, de in al haar heerlijkheid pijn doende confrontatie met het buiten-gewone, buiten-zinnelijke, verbijsterende van het toneel. Wèlk toneel dan ook. En van de zaal, welke dan ook. Die zaal was altijd onbegrijpelijk - verrukkelijk. Die onbegrijpelijkheid en die verrukkelijkheid zijn nooit afhankelijk geweest van de schamelheid of de rijkdom van haar interieur. En - in eerste instantie - evenmin van het vertoonde. Brede, zachte fauteuil of smalle harde bank; Timrot en Duif en Doffer of Gielgud als Hamlet - de zaal zèlf, het binnenkomen in haar, het zijn in haar, hebben de zelfde betovering. Het wachten voor het dichte doek heeft de zelfde heerlijke spanning. Van Miss Amelia tot Peggy Ashcroft, van Gerard Philippe tot de Vuurvreter.
***
Toen kwam in de vaste schouwburg het ‘hogere’ toneel. Eerst nog De Kleine Lord met Berrie Kievits in een fluwelen jongenspakje met witkanten kraag. Een jaar later reeds C.P. van Rossums Pommarius met de oude, dikke Jan C. de Vos als de slimme advocaat. Dat waren de eerste helemaal èchte. Die ge u precies zo duidelijk herinnert als de eerste helemaal-echte cigaret uit het rode, blikken doosje; als de eerste helemaalechte kus. Prachtig-verschrikkelijke ervaringen. Met een bonzende borst en kloppende slapen en een droge keel.
De zaal ziet ge - veertig jaar later - nog zó.
Die schouwburg heette Casino. Het was een langwerpige zaal. Er stonden losse stoelen, die, aan lange, smalle balken bevestigd, een schamel idee van permanentheid gaven. Wanneer er bal was of vendutie werden de stoelen weggehaald. Er was geen schijn van amphitheater. Wie verder dan de tiende rij zat moest de nek vèr rekken of verrekken. Er waren hoge smalle en verweerde spiegels langs de wanden en een balcon op ijle, lange pootjes omgordde haar. Van het balcon af heb ik veel schoons gezien. Al het toneelschoon van een ganse, verre, provinciale jeugd.
***
Daarna kwam Leiden. Ik heb vernomen dat het waardige, oude, ook wel een beetje gekke, doch zeer, zéér dierbare Leidse schouwburgje - het