hun stukken, opgevoerd of niet, de indruk gewekt dat onze schrijvers een boodschap hadden voor onze tijd, voor ons land, voor ons publiek? Een levend toneel vraagt een levend toneelwerk van eigen bodem - maar, afgezien van de kloof tussen toneel en schrijvers, is er werkelijk sprake van een brandend geestelijk leven bij die schrijvers? Zijn hun problemen niet vaak te specifiek om te kunnen boeien op de planken, welke immers vragen om een specifieke illustratie van een algemene dramatiek?
Het is waar, onze tonelisten genieten een sociale zekerheid om welke de Bouwmeesters en vele collega's heden in landen om ons heen ze zouden benijden. Maar sinds wanneer is sociale zekerheid een garantie voor artistieke impetus? Hebben wij dan bij de tonelisten die brandende belangstelling gevonden in het kunstwerk, in de vernieuwing, die nodig is om voort te gaan? Is er een werkelijke artistieke drift tot het zoeken naar nieuwe inhoud, naar nieuwe vormen? Is er zelfs maar respect voor de tekst, voorwaarde voor iedere ernstige benadering? Hinken we niet achteraan in onze probleemstellingen (voor zover ze niet geimporteerd zijn van buiten), in opvattingen van regie, decors en costuums? Is alles niet op een zekere gemakkelijkheid en flair gebouwd, die uiteindelijk de Kunst met een grote K de doodsteek moet geven? Blijkt hieruit ook niet de kortsluiting met het publiek, dat enerzijds niet gekend wordt in het gebeuren, anderzijds niet in brand kàn geraken, doordat de laatste, hoogste potentie welke die vlam moet wekken, er niet of hoogst zelden is? Is ons toneel zich zijn taak, artistiek en sociaal, bewust ten aanzien van een publiek, dat ook al niet, zoals in andere landen het geval is, op een theatertraditie kan bogen? Hééft het toneel zulk een taak?
Ja, dat heeft het, om vele redenen. Omdat in onze tijd van voortschrijdende technisering de schouwburg een burcht is waar de scheppende fantasie, waar de menselijke ontroering, waar de ontvankelijkheid voor psychische en andere noden, waar de bevrijding uit kleinburgerlijkheid tot wereldburgerdom een schut en een start vinden. Omdat, ook, de schouwburg een burcht is waar de magie, erfdeel van zijn sacrale komaf, waar metaphysische en aardse bewogenheid, waar de intellectuele prikkel, waar de ‘émotion du jeu’ van onze kindertijd, waar het wonder van het gezamenlijk ondergaan, heul vinden en nieuwe kracht. Omdat de schouwburg, in een tijd waarin veel van wat vroeger componenten vormden van religieus beleven is komen te vervallen, zoals de heilige angst voor het duister (electriciteit) en voor ongewisheid