ingrijpende veranderingen plaats vinden in overleg met die regisseur en met de spelers. Het is daar geen uitzondering als een paar dagen voor de eerste opvoering de schepper van het toneelspel zich door de practijk genoodzaakt ziet, hele of halve scènes door andere te vervangen of zelfs totaal nieuwe bedrijven te verzinnen, als het al niet gaat om het veranderen van de volgorde van scènes, dat aan de orde van de dag is.
Dit is een omstandigheid waarvan de meeste Nederlandse toneelschrijvers onkundig zijn, al zullen zij die het meest gespeeld werden, van wie de stukken dus niet na de eerste vijf voorstellingen van het repertoire werden afgevoerd, zich terdege bewust zijn van de hulp die zij van de toneelleider, die zich tot taak gesteld had hun werk op te voeren, hebben mogen ontvangen.
Het beruchte blauwe potlood is welhaast het symbool geworden van de discrepantie die er bijna altijd heerst tussen dat wat de schrijver heeft gemeend te moeten zeggen, en dat wat inderdaad niet ongezegd kòn blijven.
De visuele aanleg van de auteur, ook in het geestelijke, blijkt immer weer het struikelblok te zijn. Een Nederlander werkt zijn karakters meestal zo zorgvuldig uit, dat er, op schrift, geen wrikken of bewegen meer aan is. Maar dat is nu juist een kwaliteit die, in een roman noodzakelijk, noodlottig is voor een toneelstuk.
De kunst van toneelschrijven berust voornamelijk op het zó wijd maken van een karakter, dat er genoeg speling in is, om het wezen van het sujet in grote verscheidenheid te interpreteren. Vandaar dat we duizend verschillende Hamlets op het toneel kunnen zien en duizend Phèdres, die allen aanvaardbaar zijn. De toneelschrijver rekent meestal te weinig met de factor: toneelspeler. Hij mag niet meer geven dan de omtrek van een personnage en hoe introvert hij deze ook gewenst heeft en gezien heeft, deze moet noodzakelijkerwijze zo extrovert verwerkelijkt zijn, dat de speler een aanpassing van zijn eigen noden en behoeften kan tot stand brengen in de hem toebedeelde rol.
‘Wie te veel zegt, zegt te weinig.’ Is dus in de eerste plaats het snelle, het zeer noodzakelijke snelle wisselen van situaties een handicap voor de Nederlandse aard, het broodnodige omzwaaien van het ‘himmelhoch jauchzend’ tot het ‘zum Tode betrübt-sein’ een krachttoer voor onze vaderlandse trage aard van reageren, in de tweede plaats blijkt de picturale, aanschouwelijke, zelfs anecdotische tendens van hoe-over-eenmens-te-denken, een van de grote hinderpalen voor een toneelschrijfkunst welke zich kan meten met die van volken met een buigzamer, soepeler en veel sneller reagerend karakter.