dat ook werd, door de zorgvuldige manier waarop zijn vrouw ons inschonk. ‘Et maintenant, venez admirer mon camion.’
De camion was een prachtige, gloednieuwe Amerikaanse wagen, rood en groen gelakt, met geel geverniste houten laadbak. Van eigen spaarduiten gekocht en contant betaald. Hij klom nog wat onwennig achter het stuur, om te laten zien hoe hij nu voortaan, zelf chaufferende, iederen morgen vroeg zijn tomaten naar de markt zou brengen. Een gelukkige man, die zijn zaken goed in de hand had.
Drie dagen later zijn we er weer heengereden, om af te spreken over het transport. Weer, na brandende zon, de verrassende, haast kille schaduw onder de eucalyptusbomen. Maar er was iets veranderd; er was iets dat niet klopte. De voordeur stond open, maar er was niemand in de woonkamer en toen wij riepen kregen we geen antwoord. Toen het wachten begon te vervelen, gingen we maar eens op zoek.
Een vijfhonderd meter van het huis stond, in een veld dicht bij de weg, de camion. Een zwartgeblakerde ruïne. De hoge lading tomaten nog bijna intact, maar de kistjes half verbrand en de vruchten lekker gebakken in hun eigen sap. Costelet en zijn vrouw zaten, een eind van elkaar af, op een paar stenen ernaar te kijken. ‘Hoe? Ik weet niet. Ik had er net benzine ingegooid om naar de markt te gaan. Ik zat achter het stuur. Opeens vlammen. Een sigaret? Ik weet niet. Ik ben geen ingenieur, ik.’
De boerin begon weer een beetje te huilen. En te vertellen. Hoe zij toevallig voorbij kwam. ‘Et je vois mon bonhomme au milieu des flammes. Et je dis, saute mon bonhomme, saute! Et il a sauté. Et il était sauvé. Mais oui.’
‘Maar je bent toch natuurlijk geassureerd, Costelet!’
‘Geassureerd? Ik? Welnee, wie denkt nou aan zoiets. Vijf jaar voor niets gewerkt.’
Wij stonden nog wat onhandig te draaien, maar hij begon er zelf over: ‘Laat die schapen maar weghalen. Laat dat hout maar weghalen. Laat alles maar weghalen. En laat me dan met rust.’
‘Maar je komt toch mee, met je schapen, naar het theater, om de Koningin te zien?’
Toen kwam er weer wat leven in zijn ogen. Hij stond op en zei met iets van zijn vroegere waardigheid: ‘Wel ja, dat is een goed idee! En wat zullen ze dan van me zeggen als ik dat doe? Costelet is een domoor, zeggen ze nu. Hij vernielt zijn eigen camion, zeggen ze. Hij verbrandt het geld van zijn vrouw en het erfdeel van zijn kinderen. En als hij dat allemaal gedaan heeft, alors qu'est ce qu'il fait, le Costelet?! Il fait le Clown sur la Scène du Théâtre Antique!!’