hun kunst. Zij kunnen hun werk niet uitoefenen zònder die aandacht. Zij hebben onmiddellijke weerklank nodig en duizend paren ogen, die op hen gericht zijn en die hen opjagen tot soms enorme prestaties, waartoe zij anders waarschijnlijk nooit in staat zouden zijn.
Dus hebben zij rollen nodig, die de beste kansen bieden op succes en schittering.
Er zijn toneelspelers, die dit onomwonden toegeven en tot de auteurs zeggen: ‘Geeft ons rollen, waarin wij waarlijk toneel kunnen spelen,’ of nog scherper, ‘Het toneel begint, waar de literatuur ophoudt.’
Maar lang niet alle auteurs zijn het daar zonder meer mee eens. Zij willen in de eerste plaats stukken schrijven. Zij denken niet zozeer aan de rollen als wel aan de totaliteit van hun werkstuk. Voor hen praevaleert het compositorisch geheel en zij verdiepen zich in de ideeën en de problemen, die zij erin willen dramatiseren.
Aldus ontstaat - zoal geen controverse - dan toch een verschillend gerichte appreciatie van het stuk. Voor de auteur is met de compositie van een stuk een creatieve werkzaamheid geëindigd. Voor de acteur begint deze dan pas, maar slechts met een onderdeel van het geheel, een rol met flarden tekst, waarvan hij een mens moet maken en waarmee hij zijn faam als speler moet handhaven of nog groter moet proberen te maken.
Nuchter beschouwd, heeft de acteur dus in zekere zin het laatste woord. Zijn creatie en die van zijn collega's maken het stuk van de auteur tot toneel of althans tot een vertoning, waarmee het manuscript tot zichtbaar en hoorbaar leven komt.
In zoverre zou men het begrip ‘acteurstoneel’ dus eigenlijk als een normaal verschijnsel kunnen zien en tot de conclusie komen: dat het toneel leeft bij de gratie van de spelers.
En consequent doorredenerend komt men dan ook tot het standpunt van Herman Teirlinck, die zegt: dat de speler souverein is en dat niet alleen decor, costuum en requisieten, maar ook de tekst een dienende functie vervult ‘ter verlenging van de aanwezigheid van de speler op het toneel’.
Maar men kan daar tegenover stellen, dat die aanwezigheid, hoe dan ook verlengd, geen enkele zin zou hebben zonder het dramatisch werkstuk van de auteur.
Dit werkstuk heeft een eigen, door inhoud en compositie bepaalde waarde en is een schepping op zichzelf, die van generatie op generatie kan worden doorgegeven; zelfs zonder steun van een succesrijke vertoning.