hoger onderwijs treft op een ogenblik, waarop zij gevolgen van de bezuinigingen van de dertiger jaren en van de stilstand in de oorlog nog maar net te boven kwamen.
Niettemin zou men bereid zijn de bezwaren van zo'n plotselinge overgang te aanvaarden, wanneer het probleem en de daarvoor gevonden oplossing dan tenminste volledig en duidelijk waren gesteld. De formulering daarvan in de Memorie van Toelichting is echter noch volledig noch duidelijk en, wat erger is, in feite misleidend. De Minister schrijft, dat de hierboven omschreven overwegingen hem er toe geleid hebben ‘de thans na zorgvuldig overleg ingediende begrotingsvoorstellen van de universiteiten in het algemeen te aanvaarden (curs. K.W.) met dien verstande, dat, behoudens goedkeuring van de Staten-Generaal, deze voor wat betreft het nieuwe personeel in de loop van twee jaren gerealiseerd kunnen worden (curs. K.W.) en in de uitgesproken verwachting dat aan de verbetering van de interne organisatie op de kortst mogelijke termijn alle aandacht geschonken zal worden.’
Iedere argeloze lezer zou hieruit opmaken, dat de universiteiten althans voor 1955 en 1956 dan eens eindelijk gekregen hebben waar zij al zo lang op aandringen. En dan nog met dit voordeel, dat zij de aanstelling van nieuw personeel rustig over twee jaar kunnen verdelen. De misleiding van de formulering zit hierin, dat verzwegen wordt, dat de aangevraagde voorstellen slechts voor één jaar bedoeld waren en dat men met de verdeling daarvan over twee jaren in feite dus niets anders doet dan de voorstellen halveren. In het kort gezegd: wat voor 1955 was aangevraagd wordt verdeeld over 1955 en 1956, zodat in dat laatste jaar in feite geen uitbreidingen boven het bedrag, dat voor 1955 was aangevraagd, zullen worden toegestaan. M.a.w. de formulering is juist, behalve deze kleinigheid, dat men voor ‘aanvaarden’ moet lezen ‘halveren’.
Indien, wat ik mij niet kan voorstellen, de ‘toestand van 's Lands financiën’, zoals het in dit soort proza heet, een dergelijke maatregel nodig maakt, zal men daar vrede mee moeten hebben. Geen vrede echter met een formulering, die het naar buiten voorstelt alsof de universiteiten er dit keer extra goed bij weg komen, terwijl zij in feite het loodje leggen.
K.W.